In het – nomen est omen? – Brugse Arentshuis
loopt
tot 7 december
wat genoemd wordt ‘de eerste
overzichtstentoonstelling in België’ over het
werk van de Oostenrijkse kunstenaar Günter Brus
(geb. 1938). Dat is te hoog gegrepen: in feite
gaat ze slechts over diens actionistische
periode in de jaren ’60 en begin jaren ’70, dus
één vijfde van Brus’ creatieve loopbaan. Als je,
nadat je door de dame aan de kassa bent gewezen
op het bordje dat sommige tentoongestelde werken
confronterend kunnen overkomen, de
braaf-burgerlijke 18e-eeuwse salons van het
Arentshuis binnenloopt, zie je eerst een
erotische schets van Klimt, vervolgens
Kokoschkas provocerende grafiek ‘Moordenaar,
hoop van de vrouwen’ uit het expressionistische
tijdschrift
Der Sturm,
een onthutsende drogenaaldets van Schiele en een
wilde lithografie van Arnulf Rainer uit het
begin van de jaren ‘50, getiteld ‘Perspectieven
van
vernietiging’. Dat lijkt een goed voorteken:
Brus in de traditie geplaatst van 20e-eeuwse
Oostenrijkse kunst die als waarmerk had tot het
uiterste te willen gaan, zij het nog op doek of
papier. |
||
|
Vervolgens vind je op een wand naast een portret
van de kunstenaar een lang artistiek statement
over zijn ‘period of awareness’ – uitsluitend in
het Engels, want Brugge denkt aan zijn
toeristen. Uit het begin van de jaren ’60 een
paar razende informele werken met zwarte
verfstreken op bruin pakpapier, nog
non-figuratiever dan abstract, en zo hevig tot
stand gebracht dat het papier is doorboord.
Critici verweten hem toen een te zichtbare
invloed van action painter Jackson Pollock. Maar
eigenlijk wilde Brus, die toegepaste en
grafische kunst had gestudeerd in Graz en Wenen,
het schilderen op doek achter zich laten. Als
hij in 1961 gedegouteerd uit zijn legerdienst
komt, maakt hij een diepe crisis door,
gekenmerkt door alcohol, nicotine en depressies.
Zelfs zijn vrouw Ana, een Kroatische
vluchtelinge met wie hij pas is getrouwd, kan
hem niet over zijn neerslachtigheid heen helpen.
In 1963 hangt hij twee vertrekken van een
galerie vol molino, een goedkoop alternatief
voor schilderslinnen. Hij kan nu zo heftig
schilderen
–
zonder rekening te hoeven houden met de
compositie binnen een doek – dat hij een
360°-schilderij maakt. De verf spat in het rond:
‘Malerei in einem labyrinthischen Raum’. De
brutaliteit, het geweld en de stompzinnigheid
die hij in het leger heeft ervaren, brengen hem
tot de eerste actie ‘Ana’ (1964). Hij wikkelt
zich in stroken laken, walst heen en weer over
de vloer van een kamer waarin ook alle
voorwerpen wit geschilderd zijn en die hij
stilaan, razender en razender met zwarte
verfstreken bewerkt, inclusief zijn vrouw in de
tweede helft van de actie. ‘Ana’ is
gedocumenteerd in tientallen indrukwekkende
foto’s, die in gedempt licht in een horizontale
rij langs de wanden lopen. Het lichaam als tot
object gedegradeerde homp vodden. Radeloos. Het
is het begin van 43 acties tussen 1964 en 1970,
die steeds radicaler en roekelozer zullen
worden. Hij wordt er de grondlegger mee van de
Body Art. Dat hij het doek verruilt voor zijn
eigen lichaam, blijkt uit de actie ‘Weense
wandeling’ (1965). Met dikke lage witte verf
bestreken, met als een barst een zwarte
prikkeldraadvormige streep van kop tot teen die
zijn verschijning in twee deelt, maakt Brus een
wandeling door de Weense binnenstad. Hoe
repressief het klimaat toen was, bewijst het
feit dat hij al na tien minuten door de politie
wordt gearresteerd en snel in een taxi geduwd.
Elke afwijking van de norm werd als
staatsgevaarlijk beschouwd – wist men veel wat
er nog ging komen. |
|
In ‘Zelfbeschildering’ bestrijkt hij zijn
gezicht met een dikke witte verfbrij, laat een
borstel zwarte verf van boven op zijn hoofd
neerdalen en houdt een zwarte bijl tegen zijn
hoofd. In ‘Actie in een cirkel’ bevinden zich om
hem heen scherpe (o.a. chirurgische) voorwerpen
als scharen, messen, zagen en scheermesjes die
de bedreiging door het geweld lijken op te
roepen en te willen bezweren. Maar Brus lijkt de
gewelddadigheid van het land dat nog baadt in
een postnazistische, autoritaire en
restauratieve sfeer, steeds meer te
interioriseren. De schrijfster Anna Mitgutsch
noemde Oostenrijk niet voor niets ‘het land van
de geslagen kinderen’. De gekwetste wordt
daadwerkelijk kwetsend – tegenover zichzelf. Dat
onderscheidt hem van zijn mede-actionisten Otto
Mühl en Hermann Nitsch, die vaak anderen in
vernederende situaties brachten bij het
regisseren van hun schokkende rituelen. Het
maakt hem verwanter met de iets jongere
actionist Rudolf Schwarzkogler, die apollinisch
en bijna oosters meditatief met lichaamskunst
bezig was. De actie ‘Transfusion’ roept in een
vervreemd-chirurgische sfeer de geboorte op, ‘Strangulation’
lijkt op een omgekeerde kruisiging. Bij ‘Der
helle Wahnsinn’ (Aken, 1968) gaat de
zelfbeschildering met een symbolisch verwond
lichaam voor het eerst over in een reële
verwonding. Brus snijdt met een scheermes door
zijn witte hemd in de huid van de hartstreek en
toont de wonde tussen beide handen –
intertekstueel uiteraard een toe-eigening van de
Christusfiguur. |
|
|
|
In juni 1968, op een moment dat wereldwijd de
studenten aan de universiteiten in opstand
komen, neemt hij deel aan de beruchte actie
‘kunst und revolution’ in een aula van de
universiteit Wenen. Terwijl Oswald Wiener een
voordracht over cybernetica houdt, een
onherkenbaar omzwachtelde masochist op
zweepslagen wordt getrakteerd en vier naakte
mannen met schuimende flesjes bier lijken te
masturberen, ontlast Brus zich op de katheder
(niet op een preekstoel, zoals de ene van de
andere bron vaak verkeerdelijk afschrijft), en
onaneert hij onder het zingen van de
Oostenrijkse nationale hymne. Op de
tentoonstelling in Brugge wordt deze actie niet
getoond, op een affiche, uitnodigingen en
pamfletten na. Het lijkt me geen artistieke
happening, maar een bewuste provocatie in twee
richtingen: tegen de repressieve Oostenrijkse
staat én tegen het dogmatisch utopische denken
van studenten die dweepten met Ho Chi Minh, Mao
Tse-Toeng en Fidel Castro. Ironisch vooral als
je bedenkt dat de deelnemers waren uitgenodigd
door de Socialistische Oostenrijkse
Studentenbond. Het aankondigingspamflet zegt het
in alle duidelijkheid: “[…]
‘kunst’ is niet kunst. ‘kunst’ is politiek die
nieuwe stijlen om te communiceren heeft
gecreëerd”. De overtrokken reacties op de
misschien weinig appetijtelijke maar in de grond
ongevaarlijke performance bevestigen wat hij
wilde bewijzen. Brus en Wiener worden
gearresteerd en publiek gestigmatiseerd als
staatsvijanden van de ergste soort. Brus wordt
tot vijf maanden zware gevangenisstraf
veroordeeld. Hij neemt hals over kop de wijk
naar Berlijn, waar hij met enkele andere
uitgeweken kunstenaars de ‘österreichische
Exilregierung’ opricht. Hun spreekbuis wordt het
anarchistisch-artististieke tijdschrift
Die
Schastrommel, later
Die
Drossel. Het
Arentshuis toont netjes alle omslagen,
maar niet de inhoud.
|
|
Brus gaat door met zijn ‘lichaamsanalyse’,
waarbij hij zijn bewustzijn tot het uiterste wil
brengen door zijn lichaam systematisch op de
proef te stellen. Het verst gaat hij bij een
actie in 1970 in München, ‘Zerreissprobe’ (trek-,
maar ook vuurproef). Hij snijdt zichzelf met een
scheermesje in achterhoofd en dijbeen, bevestigt
ijzeren draden om zijn enkels en trekt eraan om
zichzelf als het ware in tweeën te scheuren. Op
de tentoonstelling is deze bijna ondraaglijke,
zelfverminkende performance te zien in een kast
met zes beeldschermen, die elk ander werk en ook
een documentaire over Brus uit 2004 tonen (Schrecklich
verletzlich) – vreemd genoeg zonder enige
duiding en zonder klank. Het zal wel niet zo
bedoeld zijn, maar op die manier verminkt ook de
presentatie zichzelf. De ‘Zerreissprobe’ is Brus’
laatste actie. Hij beseft dat hij niet verder
kan gaan zonder zichzelf onherroepelijk in
gevaar te brengen of zelfmoord te plegen. Van
dan af legt hij zich toe op zogenaamde
Bild-Dichtungen, cycli waarin hij geschreven
teksten en tekeningen op papier combineert,
schouwtonelen van een nieuwe radicaliteit. Ze
komen vaak tot stand in urenlange
uitputtingsslagen, als producten van een
verhevigd bewustzijn in trance. De overgang
wordt gevormd door het boek
Irrwisch
(dwaallicht,
maar ook: rusteloos iemand, 1971) waarin hij min
of meer gefantaseerde scènes van foltering en
zelfkwelling verbeeldt en zelfs vooruitloopt op
het klonen van lichaamsdelen.
|
|
|
|
Sindsdien heeft Brus vele duizenden tekeningen
vervaardigd. Op de tentoonstelling hangen
slechts enkele pentekeningen met aan Rops, Goya
en Ensor herinnerende, blasfemische variaties op
de kruisiging (‘De tegennatuur’, 1972) en een
reeks etsen op papier ‘Nachtkwartet’ (1982).
Stilistisch zijn ze het tegendeel van de vroege
informele, letterlijk vormeloze kunst. Ze zijn
gedetailleerd figuratief, maar niet realistisch,
veeleer een mengeling van zwart-romantische
fantasie, organisch-lichamelijke en later ook
geometrisch-mechanische motieven. Ze worden
veelal vervreemdend, als in onirische
nachtmerries, gecombineerd. Opmerkelijk is ook
de evolutie van zwart-witprenten naar kleurrijke
tekeningen, waarbij de zachte pasteltinten vaak
een intrigerend contrast vormen met de ongemeen
scherpe, spottende en macabere fantasieën die ze
verbeelden. De verzameling van de Weense
kunsthandelaar Julius Hummel, waar de
tentoonstelling op is gebaseerd, beperkt zich
tot de actionistische Brus. Daardoor blijven
haast vier decennia uitzonderlijk sterk werk van
de tekenaar en tekstdichter Brus buiten
beschouwing. En dan zwijg ik nog over zijn
strikt literaire werk, o.m. de twee schitterende
autobiografieën
Die gute
alte Zeit (2002) en
Das gute
alte Wien (2007), van een ongeziene
taaldichtheid en boordevol woordspelige zwarte
humor. Hoe meesterlijk Brus tot op de dag van
vandaag tekent, kon je de afgelopen jaren zien
aan zijn originele illustraties van werk van
Gertrude Stein en Konrad Bayer. |
|
Het Arentshuis brengt een imponerende, soms
drukkende en bijna ondraaglijke staalkaart van
de radicaalste Weense actionist uit de jaren
’60. Een handicap is dat de directheid van de
acties is teruggebracht tot statische foto’s of
fotoreeksen, kleine contactafdrukken en te
weinig integraal vertoond filmmateriaal. Die
fotografische of filmische documentatie roept
trouwens heel wat vragen op. Op grond waarvan is
er geselecteerd, hoe zijn camerahoek, uitsnede
en motief bepaald? Brus heeft veel acties bewust
voor fotograaf en/of cameraman geënsceneerd. Bij
andere opnamen gaat het om registraties van
publieke optredens, met alle willekeur vandien.
Onderbelicht blijft de rol van zijn vaste
cineast Kurt Kren, die de filmische registratie
omtoverde tot – zelfs vergeleken bij huidige
videoclips – razendsnel gemonteerde, hallucinant
bewegende beeldcomposities. Op een van de zes
schermpjes in de videokast zie je overigens in
loop een film van Kren, helaas weer zonder
duiding. Jammer is dat het getoonde pover wordt
gecontextualiseerd. Je kunt weliswaar een
zaaltekst meenemen, maar die beperkt zich tot de
zakelijke beschrijving van de getoonde werken en
een schets van de artistieke ontwikkeling van
Günter Brus tot begin jaren ’70. Naar
beweegredenen, artistieke, maatschappelijke en
culturele context heeft de onvoorbereide
bezoeker het raden. Het is dus zaak bijzonder
goed uit je ogen te kijken – al ben je bij
momenten juist geneigd ze te sluiten voor het al
te schokkende of pijnlijke. In de documentaire
film
Schrecklich verletzlich, die op een van de
beeldschermen loopt, krijg je af en toe citaten
van Brus te lezen: “Hysterie is een van de
bodemschatten van de kunst”, “De streep staat
voor de steek in het hart”. Op een ander scherm
verschijnt, meer dan één keer, dit vers van
Baudelaire, want de radicale beeldenstormer kent
zijn klassieken: “O Satan, prends pitié de ma
longue misère!” |
||
Erik de Smedt |
||
Verschenen in: De leeswolf, november 2008 |