Elias Canetti, oorgetuige van de verblinding

"Wenn man etwas nicht sehen will, kann man die Augen schließen. Die Ohren aber sind immer auf."  Berliner Schulfunkstunde, 29-11-1977

Op een van de eerste bladzijden van zijn jeugdherinneringen, in 1977 verschenen onder de titel Die gerettete Zunge, beschrijft Elias Canetti hoe één eigenschap van zijn moeder van jongs af op verzet bij hem stuitte. Hoewel ze de veelzijdigheid in persoon was, schaamde ze zich niet te beweren dat er geen betere familie bestond dan de hare. En dat terwijl ze wist dat het voor een groot deel om hebzuchtige ruziemakers ging. De tegenstrijdigheid tussen haar universaliteit en haar blinde familietrots was het eerste wat Canetti zijn moeder, die hij erg bewonderde, heeft verweten. Wie enigszins met het werk van Canetti vertrouwd is, herkent hier de drijfveer van zijn schrijverschap: opstand, vanuit de openheid voor de enorme verscheidenheid van menselijke mogelijkheden, tegen de engheid van het individu dat zijn eigen positie verabsoluteert.

Dat eenzijdigheid ieder mens bedreigt, ervaart Canetti wanneer hij later school loopt in Zürich. Nu verwijt de moeder haar zoon dat hij in een ivoren toren leeft. Hij meent het leven te kennen omdat hij boeken leest en idealiseert de wereld omdat hij van niets anders benul heeft dan van historische figuren, wetenschap en kunst. Ze verlaat daarom met de zestienjarige jongen het paradijselijke Zürich en trekt naar Duitsland. Canetti leert in Frankfurt de armoede en de onrust van de inflatietijd kennen. In 1927 maakt hij in Wenen mee hoe een arbeidersmassa uit woede over een manifest onrechtvaardig oordeel het gerechtsgebouw in brand steekt en hoe de politie daarop negentig mensen doodschiet. Twee verblijven in Berlijn brengen de openbaring van de chaotische grootstad, waar alles gebeurt wat in het Wenen van Freud alleen maar onderwerp van gesprek was. De botsing van de jonge idealist met de werkelijkheid, die niet alleen veel ruimer, maar vooral anders blijkt te zijn dan hij heeft vermoed, vindt haar neerslag in Die Blendung (1935), Canetti's eerste boek.

Brand gerechtsgebouw Wenen (1927)

Canetti was tot het inzicht gekomen dat de werkelijkheid te zeer in allerlei richtingen was uiteengevallen om ze nog met de vertrouwde realistische middelen en vanuit het perspectief van één auteur te benaderen. Enkel consequent volgehouden overdrijving en de creatie van extreme personages leken een passend antwoord op de versplintering van de wereld. Precies omdat hij tegenover de veranderde werkelijkheid realistisch wou blijven, wees hij het traditionele realisme af. Of zoals Adorno schreef: "Wil de roman trouw blijven aan het realistisch erfgoed en zeggen hoe het werkelijk is, dan moet hij verzaken aan een realisme dat slechts de façade reproduceert en daardoor juist haar bedrieglijke maneuvers nog een handje toesteekt." (1)  Nadat hij eerst een cyclus van acht romans had gepland, die samen een 'Comédie humaine an Irren' moesten vormen en gebouwd waren rond evenveel streng van elkaar gescheiden figuren (een religieus fanaticus, een verkwister, een door de waarheid bezetene e.a.), concentreerde Canetti zich op het personage van een boekenmens. Hij schreef Die Blendung – in een kamer die uitzag op het Weense krankzinnigengesticht Steinhof.

Verblinding

Er staan in Die Blendung twee zinnen die typerend zijn voor heel de roman. Ze komen voor in de beschrijving van 'De Zevende Hemel', een kroeg van twijfelachtig allooi: "Ieder marmeren tafeltje leidde zijn eigen planetair bestaan. De stank van de wereld werd gezamenlijk geproduceerd." (2) Isolatie en emancipatie van delen, en de noodlottige gevolgen daarvan voor het geheel: dit zou de basisformule van Canetti's boek kunnen zijn. Haast alle personages lijden aan een soort hypertrofie, die hen alle zin voor proporties en vooral voor de realiteit doet verliezen. Voor de sinoloog Peter Kien zijn het boeken, voor zijn huishoudster Therese geld, voor de dwerg Fischerle de beroemdheid van een schaakkampioen, de conciërge Pfaff leeft van geweld, de marskramer verlangt naar slaap, de 'blinde' bedelaar naar vrouwen. Ieder interpreteert de realiteit volgens zijn eigen voorstellingen en houdt zijn wensen voor werkelijkheid. Voor de hoofdfiguur Peter Kien heeft zijn bibliotheek zelfs de plaats van de werkelijkheid ingenomen. Als specialistisch geleerde beschouwt hij zichzelf nauwelijks als een levend mens, hij is een 'hoofd zonder wereld', want 'wetenschap is de kunst van het ignoreren' (p. 475). Kien wordt in de loop van het verhaal uit zijn isolement gehaald en geconfronteerd met de realiteit, de 'wereld zonder hoofd', waarvoor hij tot dan toe de ogen had gesloten. Maar zijn eigen predispositie en hetgeen rondom hem gebeurt beletten dat het een heilzame confrontatie wordt.


Als gevolg van de hardnekkige opgeslotenheid van elk personage in zichzelf heerst er een Babylonische spraakverwarring in de roman. De personages spreken slechts in schijn met elkaar, ook al menen ze dat ze elkaar begrijpen en zelfs doorzien. In feite zijn hun dialogen parallel gevoerde monologen. De manier waarop elk personage de werkelijkheid vervormt, is terug te vinden in de misvormingen en clichés van de taal die het spreekt. "Ik begreep", schrijft Canetti, "dat de mensen wel met elkaar praten, maar dat zij elkaar niet verstaan; dat hun woorden schichten zijn die op de woorden van de anderen afketsen; dat er geen groter illusie bestaat dan de mening dat de taal een communicatie-middel tussen mensen zou zijn. Men spreekt wel de een tot de ander, maar zo dat de ander je niet verstaat." (3)  Kien bv. trouwt met Therese in de overtuiging dat ze van boeken houdt. De vrouw heeft het evenwel op zijn fortuin gemunt, dat in feite onbeduidend is. Zodra Therese met belangstelling over een testament begint te spreken, gelooft Kien dat háár een rijke erfenis in de schoot zal vallen, die hij meteen voor de uitbreiding van zijn bibliotheek wil gebruiken.

Zo wordt iedereen slachtoffer van iedereen. Men bedriegt anderen en wordt door hen bedrogen, en op de koop toe bedriegt men zichzelf. Canetti's personages handelen niet als min of meer vrije wezens, maar reageren mechanisch en voorspelbaar, gedreven door hun begerigheid en geremd door hun angst. Er wordt geleefd ten koste van anderen, men wenst elkaars dood. Die Blendung is een negatief van de menselijke samenleving, het sombere beeld van een samenleving die er geen meer is. "Er bestaat geen liefde!" roept Peter Kien (p. 533). Het valt inderdaad op, hoe liefde en harmonieuze menselijke relaties tussen de figuren of ontbreken, of slechts een middel zijn om de ander zand in de ogen te strooien.

'Auto-da-Fé (a novel)

Een van de weinige uitzonderingen en als je wil een (zij het ambivalent) lichtpunt is Peter Kiens broer Georges. Als psychiater en bijzonder sensibel mens weet hij zich in zijn patiënten in te leven en een hechte relatie met hen op te bouwen. Maar de heilzame werking die daar nu en dan het gevolg van is, maakt hem niet gelukkig. Hij kent de normale wereld te goed om niet te beseffen hoe verstard ze is. Daarentegen bewondert hij de krankzinnigen om de moed en de genialiteit waarmee zij hun zelf gecreëerde ervaringen beleven. En hij gelooft in de massa als een hogere bestaansvorm, die in ieder mens zit en waartegen het individu zich in zijn beklagenswaardige isolement te weer stelt. Wanneer het echter gaat om zijn geleerde broer, haalt Georges' inzicht in de praktijk weinig uit. De verblinding van Peter Kien is zo hardnekkig, dat ze slechts kan eindigen in een gewelddadige explosie, waarbij onbeslist blijft of hij er het slachtoffer dan wel de triomfator van is.

Openheid

De schrijver van Die Blendung is het tegendeel van de personages in het boek. Waar zij zich halsstarrig van de anderen afsluiten en van de realiteit alleen waarnemen wat hun persoonlijke ik te pas komt, opent hij zich voor de totale werkelijkheid. Hij treedt daarbij zozeer uit zichzelf dat hij afziet van een eigen auteurstaal. Het hele boek door zijn de romanfiguren aan het woord, elk in zijn eigen idioom. Zelfs de taal van de beschrijving is die van het beschreven personage. Welke dwaalwegen ze ook bewandelen, Canetti volgt de personages zonder enige corrigerende of commentariërende ingreep. Hij geeft hun wensdromen en angstvisioenen op dezelfde manier weer als de reële gebeurtenissen. De grens tussen waan en werkelijkheid is verdwenen. Door het telkens verglijdende personele perspectief en het feit dat niemand afstand neemt van het gebeuren, wordt de abnormaliteit van de figuren norm. Net als bij Kafka is de lezer hulpeloos aan de romanwereld overgelaten.

Je kan de openheid van Canetti het best illustreren aan de hand van twee begrippen die sleutelwoorden zijn voor het hele oeuvre en waarover hij zich ook theoretisch heeft uitgelaten: 'akoestisch masker' (akustische Maske) en 'metamorfose' (Verwandlung). In zijn rede over Hermann Broch (1936), waarin hij drie eigenschappen van de representatieve schrijver van zijn tijd bespreekt, heeft Canetti het in de eerste plaats over diens 'ondeugd'. De ondeugd is hetgeen een schrijver a.h.w. fysiek en primitief verbindt met zijn omgeving, dat waardoor hij zijn specifieke ervaring opdoet, zoals bv. de overmatige ontwikkeling van een zintuig. Canetti's ondeugd is zijn gehoor. Onder invloed van Karl Kraus, die als geen ander het taalgebruik van zijn tijd opving en ontmaskerde door het te citeren, legt Canetti zich al vroeg toe op het beluisteren van de uitroepen, woorden en klanken rondom hem. Hij ontdekt hoe ieder mens een individuele en onverwisselbare manier van spreken heeft, die constant blijft, onafhankelijk van wat hij zegt. Dit eigenaardige conglomeraat van ritme, toonhoogte, snelheid, herhalingen, van geliefkoosde woorden en wendingen noemt Canetti het 'akoestische masker'. De personages in Die Blendung worden het eerst gekarakteriseerd door hun taal. Wat je daarna over hun gedrag en uiterlijk verneemt, bevestigt slechts wat hun akoestische masker al duidelijk heeft gemaakt over hun typische houding, hun selectieve blindheid ten opzichte van de realiteit. Vaak veroordeelt Canetti zijn figuren a.h.w. uit hun eigen mond. In het toneelstuk Hochzeit (1932) verraden de bewoners van een huurhuis, die samenkomen om een bruiloft te vieren, door hun woorden de egocentrische bezitsdrang en seksuele obsessie die hen achter de burgerlijke schijn van menselijke bindingen bezielen. Wanneer op het einde het huis als een doodvonnis over hen instort, zegt de vrouw van de conciërge, die tot dan toe niet aan het woord is gekomen, vanop haar sterfbed één enkele zin, die diametraal staat tegenover de onmenselijkheid van het hele stuk: "Und da hat er mich auf den Altar zogen und hat mich küsst und so lieb war er". Canetti had deze raadselachtige zin gehoord uit de mond van een oud vrouwtje in een park. Een half jaar later heeft hij het stuk ter ere van die zin geschreven.

Metamorfose

De oorsprong van de mens ligt volgens Canetti in zijn 'Fähigkeit zur Verwandlung', zijn gave steeds andere gedaanten aan te nemen. Door gedaanteverwisseling in dieren die deel uitmaakten van zijn omgeving, is de mens mens geworden. In het beweeglijke spel van zijn gelaatstrekken herken je hoe hij voortdurend bereid is om onder invloed van de ander zelf anders te worden. De arbeidsdeling die de mens verplicht zijn hele leven een en dezelfde gespecialiseerde activiteit te verrichten i.p.v. de verschillende dingen waar hij aanleg voor heeft, vindt Canetti een van de grootste maatschappelijke dwalingen, omdat ze in evidente tegenspraak is met de menselijke natuur. Canetti maakt in zijn werk uitvoerig van de mogelijkheid tot metamorfose gebruik, zowel in de zachte vorm van het zich inleven of het zich identificeren met mensen als op een radicale wijze, door het verzinnen van nieuwe figuren. Schrijven is voor hem van gedaante verwisselen. Dat bleek al in Die Blendung, waar hij in de huid van extreem van elkaar verschillende personages verdwijnt. De kanttekeningen bij een reis naar Marokko, Die Stimmen von Marrakesch, tonen hoe de reiziger Canetti het vreemde land niet alleen nauwkeurig observeert, maar zich in de plaats probeert te stellen van de mensen die hij er ontmoet. Nadat hij in Marrakesch ontelbare blinde bedelaars steeds weer de naam van God heeft horen herhalen, gaat hij bij zijn terugkeer met gesloten ogen en gekruiste benen in een hoek van zijn kamer zitten en probeert hij een half uur lang in het juiste tempo en met de juiste kracht 'Allàh! Allàh! Allàh!' te zeggen. (4)  Metamorfose ligt ook ten grondslag aan het drama, en volgens Canetti is zijn hele werk dramatisch van aard. De gedaanteverwisseling gaat zover dat hij de personen niet enkel ontwerpt, maar zijn stukken ook virtuoos voorleest, waarbij hij er niet voor terugschrikt de dertig verschillende rollen van Hochzeit alleen te vertolken.

De bundel karakterschetsen Der Ohrenzeuge brengt op een haast luchtige wijze de mogelijkheden en grenzen van de mens als 'Verwandlungswesen par excellence' samen. De vijftig portretten van niet bestaande maar denkbare figuren zijn een bewijs voor de enorme rijkdom van vaak tegenstrijdige behoeften, gevoelens, interessen, angsten en idealen die de mens kan koesteren. Paradoxaal genoeg – en dit is de satirische pointe van de bundel – vervult slechts één enkele eigenschap het bestaan van elke figuur. Zo leeft de namenlikker van zijn bewondering voor grote namen; de geurensobere mijdt alle geuren, tot die van bloemen toe; de mannenprachtige is mooi en beseft het; de waterheler spaart water uit angst van dorst te zullen omkomen; de leeddirecteur heeft al het wereldleed in pacht (5). Al deze karakters hebben eens en voor altijd de grenzen van hun wereld vastgelegd. De zekerheid en het gevoel van eigenwaarde die ze erdoor winnen, moeten ze evenwel bekopen met blindheid voor de realiteit en het verlies van menselijk contact. Ze zijn eenzaam en toch niet zelfstandig, want ze voelen zich slachtoffer van de anderen of zijn er steeds op uit hen te overheersen. Als mensen van karakter schuwen ze bovendien niets méér dan verandering; ze blijven heel hun leven dezelfden.

De enige uitzondering is de titelfiguur, tevens een ironisch zelfportret van Canetti. De oorgetuige legt zijn oor overal te luisteren en onthoudt wat mensen zeggen om het hun nadien als een spiegel voor te houden. Ofschoon ook hij daarin niet van zijn stuk te brengen is, handelt hij niet voor eigen nut, maar voor dat van zijn medemensen. In tegenstelling tot zijn soortgenoten ontkomt hij aan de verstarring door zijn eigenschap nu en dan af te leggen en zichzelf te relativeren. Canetti's satire in Der Ohrenzeuge is gericht tegen de blinde zelfbeperking van de mens die zich inkapselt in zijn eigen wereld, terwijl hij het andere en de ander ignoreert. "Iedereen is het middelpunt van de wereld, en alleen omdat de wereld van dergelijke middelpunten vol is, is zij een kostbaar iets. Dat is de zin van het woord mens: een middelpunt naast talloze andere, die het even goed zijn als hijzelf" (6). Het blijft een milde satire, omdat Canetti – net als de lezer – in vele karakters zichzelf herkent. Der Ohrenzeuge is in gelijke mate het resultaat van ontgoocheling over en bewondering voor de mens.

Massa en macht

Canetti's levenswerk is een studie over twee fenomenen die hem vanaf zijn jeugd gefascineerd, maar ook hem afschuw ingeboezemd hebben en die tegelijk een nefaste rol hebben gespeeld in de geschiedenis van de 20e eeuw: massa en macht. Bijna even belangrijk als de inzichten die Masse und Macht biedt, is de manier waarop Canetti hier te werk gaat. Het boek valt buiten elke ideologische consensus en behoort tot geen enkele gevestigde wetenschappelijke discipline. Canetti baseert zich op introspectie, eigen ervaring van hoe mensen zich gedragen, en getuigenissen van anderen. Daar hij de massa en de macht als elementaire constanten van de menselijke samenleving ziet, kent zijn materiaal geen grenzen in tijd of ruimte. Mythen van primitieve stammen zijn voor hem net zo revelerend als getuigenissen van antropologen over vreemde beschavingen of de memoires van de Duitse paranoïcus Daniel Schreber. Door de precieze beschrijving van verschijnselen en door het parafraseren van mythen en verslagen komt Canetti tot een veelzijdige, diepgaande analyse. Massa en macht blijven het hele boek door concreet aanwezig, complex als ze in de realiteit zijn, maar verhelderd. Je krijgt bij het lezen niet met abstracte gedachteconstructies te maken, maar met haast poëtische beschouwingen, beschrijvingen en verhalen. De volgende grondgedachten vormen dan ook niet meer dan het geraamte van Massa und macht.

'Masse und Macht' (Elias Canetti)

De massa ontstaat wanneer een van de fundamenteelste eigenschappen van de mens, zijn vrees om in aanraking te komen met iets onbekends, omslaat in haar tegendeel. In de dichte menigte waarin lichaam tegen lichaam gedrukt is, voelt de mens zich opgelucht, omdat hij de angstvallig bewaarde afstand kan laten varen en zich gelijk voelt met de anderen. Het gevoel van bevrijding door positieve grensoverschrijding heeft echter een keerzijde. De massa wordt op haar beurt één reusachtig lichaam, dat voortdurend wil groeien, zich bedreigd voelt en in al wat buiten haar is een vijand ziet. Door haar omvang wordt ze gevaarlijker dan een individu. Vanuit dit ambivalente perspectief schrijft Canetti over de eigenschappen van verschillende soorten massa's, over de gevoelens die hen beheersen en over natuurlijke massasymbolen als vuur, zee, regen en wind. Een voorloper van de massa is de beperktere voorhistorische meute, die haar oorsprong vindt in de jacht, de oorlog, de klacht en de behoefte aan vermeerdering, en die later in de religie haar tegenhanger heeft. Aan de toepassing van de verworven inzichten op de geschiedenis, die hier hoofdzakelijk beperkt blijft tot de analyse van nationale massasymbolen, werkt Canetti verder.

De analyse van de macht begint met een beschrijving van haar 'biologische organen': het grijpen en verslinden als een daad van inlijving. De kern van de macht ligt volgens Canetti in de verhouding tussen de overlevende en de (ge)dode. Uit de voldoening over het feit dat hij nog leeft en de ander niet meer – een gevoel van overwinning na een reële of denkbeeldige strijd – haalt de overlevende een bijzonder soort kracht die vraagt om de herhaling van zulke overlevingsmomenten. Het middel bij uitstek van de machthebber om de anderen aan zich te onderwerpen is het bevel. Elk bevel staat in het teken van het ergste bevel: het doodvonnis, zoals macht in feite uitgesteld geweld is. Maar ondanks zijn macht voelt de leider zich voortdurend achtervolgd. Zowel in hun vervolgingswaan als in hun drang naar het bezit van een massa blijken heerschappij en paranoïa verwant met elkaar. De machthebber en de paranoïcus koesteren allebei "de wens de anderen uit de weg te ruimen, om de enige te zijn of, in de mildere en vaak toegegeven vorm, de wens zich van de anderen te bedienen, zodat men met hun hulp de enige wordt" (7).

Es könnte ebensogut anders sein

Masse und Macht maakt duidelijk dat het streven naar macht slechts mogelijk is door samen te spannen met de dood. De macht die de dood heeft over het leven, is het model van de machtsverhoudingen en de ongelijkheid tussen mensen. Het feit dat we op voorhand weten te moeten sterven – we zijn allen ter dood veroordeeld – veroorzaakt het kwaad in de wereld. De opstand tegen de dood is daarom Canetti's eigenlijke obsessie. Van alle grenzen die een mens in zijn leven ontmoet, is het de enige absolute; hij kan ze niet zélf overschrijden. Canetti revolteert tegen de velen die de dood als iets vanzelfsprekends aanvaarden en tegen de religies die er een zin aan willen geven. Het besef dat er na de dood niets meer is, heeft een nieuwe, 'vertwijfelde' heiligheid aan het leven gegeven. Het toneelstuk Die Befristeten, waarin Canetti alle mogelijke houdingen tegenover de dood heeft willen weergeven, toont welke verregaande implicaties de dood op de samenleving heeft. De mensen uit dit haast abstracte utopische drama leven in een maatschappij en een tijd waarin allen het ogenblik kennen waarop ze zullen sterven. Hun naam drukt het hun toegemeten aantal levensjaren uit. Hun geboorte- en sterfdatum, die hun door een 'capsulaan' bij de geboorte in een capsule om de hals gehangen wordt, moeten ze evenwel geheimhouden. De onzekerheid over de dood is verdwenen, iedereen sterft op zijn tijd. Als gevolg daarvan beginnen de mensen met de dood rekening te houden, d.w.z. ze berekenen wat een ander hun kan bieden en wat ze zich zonder scrupules kunnen veroorloven. Er komt een hiërarchie van individuen met hoge levensverwachting, die neerkijken op de overigen. Tot een kritische twijfelaar ontdekt dat de in feite lege capsules door de religieuze machthebbers ingevoerd zijn om rust en orde onder het volk te scheppen. Er ontstaat euforie om de verkregen vrijheid, maar evenzeer angst en paniek; ook op het leven in vrijheid volgt de dood. Niemand heeft het recht de ogen daarvoor te sluiten: "De grootste inspanning van het leven bestaat hierin: niet gewend te raken aan de dood" (8).

Elias Canetti (1905-1994)

Dit laatste citaat is een van de vele Aufzeichnungen of spontane aantekeningen die Canetti iedere dag schrijft. Het zijn flitsen van zijn denkproces, subjectief maar tegelijk universeel van aard. Ze halen hun kernachtigheid uit het soort taal waarin ze zijn geschreven, een taal die in het hele oeuvre fascinerend werkt. Korte zinnen en een spaarzaam woordgebruik, concreet tot het tastbare toe; Canetti schrijft 'alsof boeken niet bestonden'. Het motief daartoe ligt vermoedelijk vervat in de volgende passage uit de reisindrukken: "Onder de mensen uit onze windstreken die hun leven in dienst van de literatuur stellen, heb ik mij zelden prettig gevoeld. Ik heb hen veracht, omdat ik iets in mezelf veracht; ik geloof dat dit iets het papier is" (9). Je moet de aantekeningen lezen tot ze transparant worden voor de gedachte die erachter ligt. Naar de inhoud illustreren ze twee eisen die Canetti in zijn rede over Broch aan een schrijver heeft gesteld: met zijn tijd en tegen zijn tijd te zijn. In talrijke notities is de oorlog aanwezig. "Ik kan geen landkaarten meer zien. De namen van de steden stinken naar verbrand vlees." "Zes mensen in uniform rond een tafel, geen goden, bepalen welke steden het eerstvolgend uur weggeveegd worden." "Men kan niet meer ademen. Alles staat bol van zegepraal." Canetti denkt na over de dood, de taal ("Te veel straten in de taal, alles is reeds gebaand"), de eigenschappen van mensen en volkeren, de geschiedenis, schrijven, denken en wie het vóór hem deden, de dieren, zichzelf ("Hoe graag zou hij niet in een wereld zijn, waarin hij niet bestaat") en over dingen die geen naam hebben: "Het grootste is wat zo klein geworden is, dat het alle grootheid overbodig maakt" (10).

Meer dan de andere werken tonen de aantekeningen ook een subversieve Canetti, die zich verzet en afzet tegen wat hij heeft doorzien. Tegen de macht als uitgesteld geweld bv. schrijft hij door precieze omkering van het voorbeeld dat hij in Masse und Macht gebruikt: "Mijn hevigste wens is te zien hoe een muis een nog levende kat opvreet. Ze dient echter ook lang genoeg met haar te spelen" (11).  Zijn ontevredenheid met het bestaande brengt hem tot de opheffing ervan, het paradigma van wat kán zijn, wordt uitgespeeld tegen wat is. Tweemaal verzamelt hij een aantal notities en geeft ze een in dit opzicht sprekende titel: 'Gesellschaften' en 'Umkehrungen'. Samenlevingen: "Een samenleving waarin de mensen naar believen oud of jong kunnen zijn en daarin steeds afwisselen" (12). Omkeringen: "In een lichtreclame verwisselden de letters van plaats en waarschuwden voor de geprezen waar" (13). Met Musils man zonder eigenschappen, die in een opstel schrijft: "God maakt de wereld en denkt daarbij: het zou net zo goed anders kunnen zijn" (14) deelt Canetti de zin voor de niet-gerealiseerde mogelijkheden.

Erik de Smedt


Noten

1.  'Standort des Erzählers im zeitgenössischen Roman', in Noten zur Literatur I, Frankfurt a.M. 1958, p. 64.

2.  Het martyrium, vert. J. Hamelink, Amsterdam 1967, p. 212.

3.  'Karl Kraus, Schule des Widerstands', in Das Gewissen der Worte, München 1975, p. 45.

4.  Stemmen van Marrakesch, vert. Th. Duquesnoy, Amsterdam 1969, p. 25.

5.  De oorgetuige, vert. T. Graftdijk, Amsterdam 1975, passim.

6.  'Dialog mit dem grausamen Partner', in Das Gewissen der Worte, München 1975, p. 53.

7.  Massa & Macht, vert. J. Tuin, Amsterdam 1976, p. 524.

8.  Die Provinz des Menschen, München 1973, p. 298.

9.  Stemmen van Marrakesch, Amsterdam 1969, p. 83.

10.  Die Provinz des Menschen, München 1973, p. 53, 87, 226, 169, 309.

11.  ibid., p. 11.

12.  ibid., p. 266.

13.  ibid., p. 332.


oorspronkelijk verschenen in Streven, februari 1979
 


terug naar homepage