De samenhang van de twintigste eeuw

 

In 1611 schreef de metafysische dichter John Donne: "It's all in pieces. All coherence has gone". Dat citaat lijkt wonderwel te passen op de twintigste eeuw. Kan het wel: een synthetisch overzichtswerk schrijven over de cultuurgeschiedenis van deze eeuw met al zijn breuken en zijn haast permanente drang naar vernieuwing? Peter Conrad, geboren in Tasmanië en docent Engelse literatuur in Oxford, heeft het aangedurfd. Het resultaat is een turf van bijna 900 bladzijden: De metamorfose van de wereld.

 

Dat Peter Conrad (1948) een veelzijdig auteur is, heeft hij al eerder bewezen. Hij verzorgde uitgaven van Engelse klassieken, schreef twee boeken over opera, een inleiding op de Engelse letteren en een studie over televisie, naast de roman Underworld, een scherpe essaybundel over beroemdheden en enkele autobiografische beschouwingen over zijn leven op verschillende continenten. Zijn cultuurgeschiedenis van de 20e eeuw telt 30 hoofdstukken, die als evenveel afgeronde essays kunnen worden gelezen. Vanuit verschillende invalshoeken behandelen ze een aspect van de moderniteit, dat ze illustreren met verwijzingen naar filosofen, wetenschappers en schrijvers, en met analyses van kunstwerken uit de meest verscheiden disciplines: literatuur, beeldende kunst, film, muziek, architectuur, podiumkunsten. Ook techniek, mode, levensstijl en amusementscultuur komen aan bod. De auteur probeert immers te begrijpen wat het heeft betekend in de twintigste eeuw te leven. Dat heeft zijn materiële basis, maar het belangwekkendst vindt hij toch de revoluties die er in de geest hebben plaatsgevonden.

 

In feite begon de radicale breuk met het verleden al in de laatste decennia van de 19e eeuw. Ondanks de snelle industrialisering heerste er levensmoeheid en koesterde men ondergangsvisioenen. Zou het 'fin de siècle' niet ook een 'fin du globe' zijn? In Wenen, een van de hoofdsteden van de moderniteit waar Conrad een hoofdstuk aan wijdt, genoot men van het wachten op het einde. Karl Kraus schreef over de Eerste Wereldoorlog als over De laatste dagen van de mensheid. Maar stilaan vond de oproep van Nietzsche gehoor, die na de dood van God verwachtte dat de mens zich de goddelijke creativiteit zou toe-eigenen en zijn wereld zou herscheppen. In de beeldende kunst had het impressionisme de aanval op de vertrouwde werkelijkheid ingezet en solide, betrouwbare objecten vervangen door grillig subjectieve waarnemingen. De moderne natuurkunde bracht de fundamenten van het wereldbeeld pas goed aan het wankelen: tijd en ruimte zijn sinds Einstein hun absolute karakter kwijtgeraakt en de materie is in fragiele atomen uiteengevallen. De snelle verkeersmiddelen die dankzij de ontwikkeling van de techniek ontstonden, deden de mensen in het eerste kwart van onze eeuw nerveuze energieën ervaren en introduceerden een nieuwe kijk op de werkelijkheid. De expressionist Franz Marc geraakte ervan overtuigd dat we 'door de materie heen kunnen zien'.
Malevitsj
De Russische schilder Kasimir Malevitsj
[Suprematisme (met acht rode rechthoeken)] schreef in 1927 een verhandeling over De niet-objectieve wereld, waarin hij abstractie prees omdat ze de mens verhief en zijn heerschappij vestigde over de fysieke wereld. Zijn picturale ideologie, het suprematisme, combineerde de aanmatiging van Zarathustra met de revolutionaire tactiek van de bolsjewieken. Het bekende wijkt naar de achtergrond, "alles waar we van hielden en waarvoor we leefden" verdwijnt uit het zicht. Conrad wijst erop hoe dat precies beschrijft wat we zien bij het opstijgen van een vliegtuig.

 

Bauhaus-architect Walter Gropius schreef toen hij in 1953 terugblikte op vijftig jaar technologische vernieuwing dat de exponentiële groei van technische middelen de mens boven het hoofd groeide. De omvang van het wapenarsenaal in de Eerste Wereldoorlog, dat verantwoordelijk werd voor 8,5 miljoen doden, leek tevens een aanslag op het idee van individualiteit. Die werd grondig uitgehold in de totalitaire systemen van het communisme en het nazisme. Conrad wijdt instructieve bladzijden aan de samenwerking van kunstenaars bij 'Het begin van de nieuwe wereld in Moskou en Petrograd'. Voor de surrealisten werd de stad Parijs met zijn arcades, waar je de realiteit kon verleiden, zelf een kunstwerk. Berlijn daarentegen was de anti-utopie van het modernisme, waar men leefde aan de rand van de afgrond. Met zijn hedonistische tempo veranderde de stad in een visuele vloed en kreeg ze een cinematografisch karakter, zoals Walter Ruttmann toonde in Sinfonie der Grossstadt, een film zonder oriëntatiepunten. Het medium film overtrof de wonderen van de fysica en kon de tijd naar eigen inzicht en willekeur relativeren. De stad wordt het toneel van de nieuwe onmenselijkheid. "We hadden een wereld geschapen die niet langer een afspiegeling was van ons beeld en niet meer bij onze dimensies paste. Een wolkenkrabber reikt hoger dan een man te paard, zoals Musil zei." [City - Mill of Life, fotomontage van Kazimierz Podsadecki (1929)]

 K. Podsadecki, 'City - Mill of Life'
 

Als compensatie voor de versnelling van het levenstempo, de abstrahering van het wereldbeeld en de toenemende massificatie, koesterde het Westen nostalgie naar het primitieve bestaan. Kunst uit Afrika, Azië en Oceanië fascineert de kubisten en expressionisten. Gauguin verruilt Parijs voor Tahiti. Nijinski probeert in zijn dans de wilde en de geestelijke mens te verzoenen. Van Josephine Baker met haar 'danse sauvage' in de Revue nègre erft de populaire muziek een roeping om de grenzen tussen beschaving en wildernis opnieuw te definiëren, en ook Stravinsky lokt een botsing uit tussen jazz en de Russische traditie, als bewijs van zijn 'ontworteldheid'. Twee kunstenaars krijgen van Conrad een afzonderlijk hoofdstuk toebedeeld: de iconoclastische Picasso ('De avonturen van Mercurius') en Charlie Chaplin, de belichaming van de 20e-eeuwse gewone man. Picasso illustreert volgens de auteur de combinatie van creativiteit en verwoesting, die onze eeuw kenmerkt. Het hoofdstuk 'De eeuw van het licht', waarin de revolutionaire betekenis van de film uit de doeken wordt gedaan, wordt haast symbolisch gevolgd door dat over 'Macht en duisternis', waarin de gewetenloze uitbuiting van de elektronische technologie door Hitler centraal staat: een esthetische politiek van illusies. Een van de aangrijpendste hoofdstukken is dat over 'Het einde van de wereld in Hiroshima'. De meeste illustraties in het boek zijn goed gekozen, maar de foto bij dit hoofdstuk is bijzonder treffend: een aandenken aan iemand die, terwijl hij zat te wachten op de trap van Sumitomo Bank door de bom verdampte. De lichtflits - 5000 graden Celsius - bleekte de stenen, maar liet de afdruk van zijn lichaam achter. "Het werpen van de bom wierp het heelal terug tot het ogenblik toen de oerknal het leven schiep. Was er op dat ogenblik enig verschil tussen schepping en vernietiging?" Ook hier beschrijft Conrad de artistieke verwerking van dit feit: een schilderij van Rosenquist,  Kubricks Dr. Strangelove en Thomas Pynchons roman Regenboog van zwaartekracht.

 

De wisselwerking tussen Europa en Amerika komt op verschillende plaatsen ter sprake. Europeanen die Amerika bezochten, konden het zijn onschuld, het ontbreken van een belastend, zwaarwegend verleden niet vergeven. Maar het werd ook het afschrikwekkende voorbeeld van de vervreemding en het emotioneel isolement, die het oude continent nog te wachten stonden. De oneindigheid van het Amerikaanse landschap vormde de grote inspiratiebron voor de mystiek en het ongemotiveerd handelen van schilders als Marc Rothko en Jackson Pollock, voor de ongeremde reizen van de beat generation. Anders dan in Europa, waar de romantiek in de jaren dertig verdacht was als steunpilaar voor de terugkeer van de politieke barbarij, kregen romantische dromen hier nooit die schuldige lading. De gedwongen collectivisering in de 20e eeuw gaf echter ook aanleiding tot uitholling van het privé-leven, zoals Sjostakovitsj onder Stalin reeds had ervaren. In Amerika schiepen massaproductie, -reclame en -consumptie een vorm van 'zacht' totalitarisme. De lethargie van Andy Warhol symboliseert een nieuwe ontwikkeling: "de energie komt van buiten, niet van binnen: het lichaam neemt passief alles op waarmee de maatschappij het voedt - dromen, goederen, dood."

 

Volgens Conrad ligt het zwaartepunt van de artistieke en culturele bloei duidelijk in de eerste helft van onze eeuw. Wat daarna komt, heeft veel weg van een verwerking, een mentale aanpassing aan de onthutsende veranderingen, van contrarevolutie ook. De technische ontwikkeling heeft niet stilgestaan en de auteur beschrijft boeiend de culurele impact van spijkerbroek en stofzuiger, telefoon(seks), camera's en Internet. De behoefte aan een radicale vernieuwing van de wereld lijkt geluwd. Sinds Auschwitz en Hiroshima staat de mensheid in de beklaagdenbank en in het beste geval beseft de mens dat hij roofbouw pleegt op zijn planeet. In 1971 zei Michel Foucault dat "humanisme alles in de westerse beschaving is dat het verlangen naar macht beperkt". Enigszins bitter commentarieert Conrad: "In elke voorafgaande eeuw zou dat zijn opgevat als een noodzakelijke morele berisping van het verlangen naar macht. Foucault bedoelde het echter als berisping van het humanisme, dat de mens ervan weerhield naar de wrede en gewelddadige impulsen van zijn natuur te handelen." Terzelfdertijd dromen genetische ontwerpers ervan robots te ontwikkelen onder het motto "menselijker dan de mens". [Nam June Paik, Robot (ca. 1964)]

Nam June Paik, 'Robot' (ca. 1964)

Ondanks de ontnuchterende reis naar de toekomst die je nu al kunt ondernemen door Tokio te bezoeken - volgens Conrad de hoofdstad van de postmoderne wereld met haar finale verovering van de natuur door de cultuur -, zijn er enkele hoopgevende tekenen. Ook al lijkt het alsof de toekomst niets anders meer kan zijn dan een herschikking van het verleden (getuige de architectuur), de aandacht voor 'anderen' (de kleurling, de vrouw, de homoseksueel) en een ontvankelijker, deemoediger houding tegenover de aarde die we van de Australische aborigines kunnen leren, maken het de moeite waard door te gaan. Zelfs na de tragische hoogmoed van de moderniteit. De laatste foto in De metamorfose van de wereld toont een reageerbuis met DNA. "DNA draagt de last van het verleden in zich, maar doet dat op een vluchtige, etherische manier. [] Binnen deze enkele molecule gaat het spel van combinaties door en zorgt ervoor dat het leven doorgaat en nooit ophoudt te veranderen."

 

Misschien heb ik er geen goed aan gedaan de krachtlijnen van Peter Conrads synthese weer te geven. Ze zouden de indruk kunnen wekken dat de auteur niet zoveel nieuws te vertellen heeft. Niets is echter minder waar. De sterkte van dit boek ligt - meer nog dan in de ontzaglijke veelzijdigheid van het geheel (interdisciplinair, interartistiek en intercontinentaal) - in de briljante wijze waarop hij talloze afzonderlijke kunst- en geestesuitingen analyseert, een context geeft en met elkaar verbindt. Hij doet het met zoveel zin voor betekenisvolle details, met zo'n inlevings- en associatievermogen en in zo'n briljante stijl (zelfs als hij over muziek schrijft!) dat je om hem recht te doen eigenlijk alinea's lang zou moeten citeren. Omdat daar praktische bezwaren tegen bestaan, moge een aanbeveling volstaan. Toegegeven, als inleidend werk vraagt dit boek misschien iets te veel voorkennis en doorzettingsvermogen. En het is waar: af en toe laat Conrad zich tot een te veralgemeende of onbewezen bewering verleiden. En een nog zorgvuldiger redactie had er een aantal storende zetfouten uitgehaald. Maar wie bereid is zich door een ongewoon erudiet schrijver te laten onderdompelen in de cultuur van de 20e eeuw, in de ruimste en tegelijk de diepste zin van het woord, hoeft niet verder te zoeken. Cultuurkenners die geneigd zijn hun neus op te halen voor een kruising tussen studie en essay (zonder een enkele voetnoot) kunnen Conrads boek beter het voordeel van de twijfel gunnen. Een boek waarin tamagotchi's en de Altenberglieder van Alban Berg, de metafoor van het dynamiet en de films van Antonioni, de prairiehuizen van Frank Lloyd Wright en Le sacre du printemps, Freuds Mozes en het monotheïsme en Les nègres van Jean Genet in een ander dan goedkoop verband bij elkaar worden gebracht, is uitzonderlijk.

                                    
Erik de Smedt

  

Peter Conrad, De metamorfose van de wereld. De cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw.  Amsterdam/Antwerpen: Anthos/Manteau 1999.  895 p.

 

oorspronkelijk verschenen in Leesidee, mei 1999