het
beeld als menselijke creatie: fotografie tussen twee polen |
||
In zijn essaybundel Betoveringen (2006) uit Piet
Meeuse zijn twijfels over de mogelijkheid van fotografie om echte beelden
tot stand te brengen. Daarmee bedoelt hij: een innerlijk coherente
compositie, omgeven door een zinvol kader. Veel van de huidige
alomtegenwoordige beelden zijn volgens hem slechts opnames: toevallig
gefragmenteerde stukjes werkelijkheid. Meeuse verwijst naar het
beeldmateriaal dat geregistreerd wordt door bewakingscamera’s. “De
innerlijke coherentie die eigen is aan het beeld als menselijke creatie gaat
verloren in de mogelijkheid om alles wat zichtbaar is te vangen binnen het
beeldkader van de camera”. Drie recent verschenen fotoboeken met werk van
Eva Besnyö, Martijn Doolaard en Julien Coulommier tonen aan dat fotografie
met een visie wel degelijk bestaat. |
||
![]() |
De beroemdste foto toont een ‘Zigeunerjongen met cello’, in 1931 gefotografeerd op een zandweg in Hongarije nadat hij met een paar anderen een concert ten huize Besnyö had gegeven. De foto bezit veel formele kwaliteiten: de compositie met diagonaal, de verrassende, identificatie bevorderende blik op de rug, de licht- en schaduwpartijen en de effectvolle dieptewerking. Maar vooral is hij sterk symbolisch geladen. De weg van de jongen wordt zijn levensweg, de groei van de bomen zijn muzikale ontplooiing, de worsteling met zijn instrument. En plots rijst de vraag of het verdwijnpunt niet enkele jaren later het fysieke verdwijnen van het zigeunerkind in een kamp betekende. | |
Besnyö’s foto’s zijn onverbrekelijk verbonden met een onderwerp dat voor het
fototoestel voorhanden was. Telkens besef je – en het geeft ook een
bijzondere charme aan haar werk – dat hier een stuk verleden is gered, wat
Roland Barthes noemde: “ça a été”. De rust en de intense aandacht waarmee
deze foto’s zijn gecomponeerd, de overzichtelijkheid en de verrassende
invalshoek verlenen er een frisheid aan die eigen is aan het ‘nieuwe zien’.
Ze roepen Picasso’s uitspraak in herinnering dat kunst het alledaagse stof
van onze ziel wast. |
||
In hun scherpte en detailrijkdom
zijn de foto’s van Eva Besnyö perfect identificeerbaar. Ze beantwoorden aan
wat men van de analoge fotografie verwacht: een betrouwbare registratie van
de realiteit. (Met de komst van de digitale fotografie is dat
verwachtingspatroon volledig omgeslagen, maar dat is een andere discussie.)
Martijn Doolaard (geb. 1966) brengt in Black Celebration, een ook qua
vormgeving en typografie merkwaardig boekje met zwart fluwelen kaft,
vijftien zwart-witfoto’s bijeen, die van verre overeenkomst vertonen met een
ijzersterk genre uit de gebruiksfotografie: de pasfoto. De strenge regels
waaraan deze onderworpen is – probeer maar eens een pasfoto op het
gemeentehuis af te geven waarop je je ogen neerslaat of slechts één oor
zichtbaar is –, lapt Doolaard echter systematisch aan zijn laars. De
geportretteerden zijn onscherp, slaan de ogen neer of kijken weg, versmelten
bijna met de duistere achtergrond. Een geconstrueerde ‘nachtuil’ doorprikt
het realisme van een ruïneus stadsgezicht. Een enkele keer is zelfs niet uit
te maken of de geportretteerde een man of een vrouw is, een levende of een
dode. Als dit gebruiksfoto’s waren, zou men ze als knoeiwerk bestempelen: te
vaag, te bewogen, onderbelicht, met een te grove korrel, een te zichtbare
textuur. Wat in het praktische leven fout is, wordt in de kunstfotografie
bewust als uitdrukkingsmiddel gehanteerd. Een goed artistiek portret
probeert via het uiterlijk het innerlijk weer te geven. Maar wat als de
uiterlijke kenmerken alleen maar afleiden? Of als uiterlijk en innerlijk
niet overeenkomen? Doolaard probeert niet eens meer toe te geven aan de
eisen van uitwendig realisme. Hij vervreemdt de portretfoto, geeft zijn
figuren iets schimmigs. Ze zijn hevig in zichzelf gekeerd, of liever: hij
keert hun binnenste naar buiten. Dat binnenste is niet scherp te vatten,
leeft van onzekerheid, angsten, twijfels en verlangens, bij uitstek
psychische elementen die ontglippen. In een korte notitie achterin staat dat
zijn werk over het algemeen een autobiografisch karakter heeft. In een ander
verband zegt Doolaard: “Ik fotografeer mezelf via een onderwerp”. Je kunt je
afvragen of het bij deze ‘portretten’ nog om verschillende identificeerbare
personen gaat. Misschien zijn dit niet zozeer afbeeldingen van anderen als
wel – via beelden van anderen – toegeëigende zelfportretten. |
||
Doolaard lijkt in praktijk te
brengen wat de Duitse romanticus Novalis eens als volgt formuleerde: “het
eigene als vreemd begrijpen en het vreemde als het eigene”. Die
identificatie door vervreemding gaat het verst in een foto die niet
toevallig ‘Der Schauspieler’ heet. Een kaal, haast nog ongevormd mannenhoofd
contrasteert met een gitzwarte achtergrond. Je twijfelt of hier een marmeren
buste is weergegeven, maar de kleine oneffenheden en onregelmatigheden maken
duidelijk dat het wel degelijk om een mens gaat. Doolaard brengt de
fotografie door een berekende inzet van typisch fotografische middelen –
zoals werken met trage snelheid, zwakke belichting en ‘blur’ – tot een punt
waarop ze het empirisch waarneembare relativeert. |
![]() |
|
De stap van fotografie als afbeelding naar fotografie als verbeelding is eerder in de geschiedenis gezet. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond in Duitsland onder impuls van Otto Steinert een stroming die voortbouwde op avant-gardefotografen uit het interbellum als Man Ray en László Moholy-Nagy: de zogenaamde ‘subjektive fotografie’. De Belgische fotograaf Julien Coulommier (geb. 1922) kwam begin jaren ‘50 met deze vorm van fotografie als kunst in contact. Vanuit zijn poëtische gevoeligheid en grote belangstelling voor schilderkunst (o.m. de lyrische abstractie en de Cobrabeweging) gebruikt hij het fototoestel niet alleen maar om de realiteit te registreren. Het wordt bij hem een middel om de empirische realiteit op losse schroeven te zetten, haar in beelden te transformeren die zelden volledig abstract en nooit betekenisloos zijn, maar leiden tot een metamorfose van het zien. De kleine, met 75 foto’s geïllustreerde monografie die het Musée de la Photographie te Charleroi uitgaf ter gelegenheid van de grote overzichtstentoonstelling in 2006, draagt als titel Entre Mondes. Hij zinspeelt op een uitspraak van Paul Eluard, die Coulommier dierbaar is: “Il y a un autre monde, mais il est dans celui-ci”. Vaak gebruikt de fotograaf organische motieven: stukken bos, struiken, een ontwortelde boomstam, een vijver, maïs achtergebleven op een veld in Brabant, in een latere fase ook afbraakmateriaal in een verwaarloosde tuin, een afrastering, een stuk golfplaat. In verschillende gradaties laat hij zijn onderwerp een vervreemding ondergaan. Opgeschoten boerenkoolplanten voor een immens oprijzende muur worden een allegorie van de beknotte vrijheid (‘Le jardin de la prison’, 1954). Een spichtige maïsstronk wordt een bidsprinkhaan, een stuk ontwortelde boom met hangende aardkluiten, die fel zwart contrasteert met de lichte lucht erachter, een sater uit oude sagen. Vaak werkt hij in reeksen. In ‘Antropologie’ (1962) laat hij de vormenrijkdom en de groeikracht van de natuur tot teken worden van menselijke constanten: dreiging, angst, liefde, religiositeit, kwetsbaarheid. De ‘Mirages’ (1976) lijken bevroren bewegingen van rillende bossen. In zijn zelfportretten gaat de schaduw van de fotograaf op in een vegetatief kader of een grafiek van lichtsporen. |
||
|
‘Verloren perspectief’ heet een
van zijn foto’s. Die desoriëntatie is typisch voor het hele oeuvre.
Coulommier speelt met onverwachte scherptediepte of fotografeert vaak van
heel dichtbij waardoor de voorwerpen hun context verliezen. Bij het
ontwikkelen maakt hij donkere gedeelten geregeld gitzwart, zodat details
verdwijnen en objecten niet langer herkenbaar zijn. In de fotogrammen
demonstreert hij superieur in welke mate fotografie onafhankelijk kan zijn
van een realiteit voor de camera: deze beelden ontstaan onmiddellijk in de
donkere kamer en laten de herkenbare realiteit ver achter zich (‘Paysage
astral avec lune noire’, 1987). |
|
Wie fotografie associeert met het
beschrijfbare, anekdotische of louter formeel esthetiserende, ontwaakt hier
met een schok uit die illusie. Het knappe is dat Coulommier een bij uitstek
als realistisch ervaren medium ertoe kan brengen ook het meest surreële
zichtbaar te maken. |
||
Erik de Smedt | ||
Tineke de Ruiter: Eva Besnyö, Voetnoot, Amsterdam 2007, 317 p., € 35. ISBN 9789078068013 distributie: EPO Martijn Doolaard, Eric Min: Black Celebration, Voetnoot, Amsterdam 2007, 59 p., € 15 ISBN 9789078068051, distributie: EPO Julien Coulommier, Entre mondes, Musée de la Photographie Charleroi 2006, 112 p., € 18 ISBN 2-87183-058-4 |
||
oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf, juni 2007 |