Historiestuk in scherven Mijn eeuw van Günter Grass |
"Günter Grass geldt
al enkele jaren als enige serieuze Duitse kandidaat voor de Nobelprijs",
staat te lezen op het omslag van Mijn eeuw (*). Zelden zal een
uitgever tevredener geweest zijn over het feit dat een flaptekst meteen
bij het verschijnen achterhaald was. Op 30 september 1999 werd Grass de
laatste Nobelprijs voor Literatuur van de twintigste eeuw toegekend: "In
monter zwarte fabels geeft hij gestalte aan het vergeten gezicht van de
geschiedenis", aldus de jury. Mijn eeuw evoceert in 100 korte
verhalen evenveel jaren Duitse geschiedenis. Fictie en non-fictie, de
schrijver en de burger Grass houden elkaar in evenwicht. Een echt vernieuwend auteur is Grass nooit geweest. Dat zijn meesterwerk De blikken trommel 40 jaar geleden internationaal voor opschudding zorgde en de Duitse literatuur wakkerschudde, was te danken aan de barokke bravoure en de respectloze fantasie waarmee hij het taboe van de Duitse schuld doorbrak. Grass heeft er nooit een geheim van gemaakt waar hij stilistisch en structureel de mosterd haalde: de traditie van de schelmenroman en de verbale durf van François Rabelais, Lawrence Sterne, Jean Paul en Alfred Döblin. Met Hondenjaren en de novelle Kat en muis was de Danzig-trilogie waardig afgerond. Toen Grass zich in de jaren '60 daadwerkelijk engageerde voor de sociaal-democratische partij en verslag deed van zijn verkiezingscampagne voor de SPD in Uit het dagboek van een slak, ontgoochelde dit dichtbij de realiteit blijvende, disparate prozaboek vele lezers die van hem meer verbeeldingskracht en utopie hadden verwacht. Toen de "dood van de literatuur" in de Bondsrepubliek in de jaren '70 afgelost werd door het parool "er mag weer verteld worden", kwam de oude fabuleerlust bij de romanschrijver opnieuw naar boven, gekoppeld aan een engagement voor hete hangijzers van de mensheid: de overbevolking (Kopgeboorte of de Duitsers sterven uit), het feminisme vs. het patriarchaat (De bot), de dreiging van een nucleaire katastrofe (De rattin). Ondanks hun taalkracht en fantasie deden die kanjers twijfels rijzen of Grass het op de lange baan wel kon volhouden; meer dan een lezer haakte af of las grasduinend als in een bloemlezing. In Een gebied zonder eind stak Grass in een vrij complexe literaire constructie zijn kritiek op de Duitse hereniging niet onder stoelen of banken. Maar vergeleken bij de Danzig-trilogie was de auteur hier weer (ondanks alle fictieve tussenpersonen) prekerig aanwezig. Grass' jongste boek is tegelijk bescheiden en moedig van opzet. Over elk jaar van de bijna voorbije eeuw brengt het een kort verhaal, een anekdote, een brief, een toespraak, een verslag, een stukje memoires of de weergave van een gesprek. Wie er vertelt of aan het woord is, moet de lezer telkens in de loop van de 2 à 3 bladzijden tekst achterhalen. Ook waar het precies over gaat is, afgezien van een aantal sprekende jaartallen, niet altijd meteen duidelijk. Grass geeft er namelijk de voorkeur aan de 'grote' geschiedenis niet uit het perspectief van de hoofdrolspelers te vertellen, al zijn er stukjes waar keizer Wilhelm II, Willy Brandt-spion Günter Guillaume en de grote 'dame' van de Treuhand centraal staan. Meestal zijn de vertellers 'kleine' mannen en vrouwen die met het historische gebeuren van dat jaar slechts zijdelings of toevallig in contact komen: een bruidje bv. vergist zich in 1964 van verdieping in het stadhuis van Frankfurt en komt terecht in de zaal waar het Auschwitzproces plaatsvindt. Vaak zijn ze pionnen op het schaakbord van de geschiedenis: mijnstakers in het Roergebied, de vrouw van een arbeider in de Kruppfabriek, soldaten en dwangarbeiders, de fotograaf die de ontruiming van het Warschause getto heeft vastgelegd, puinvrouwen in 1946, een vluchtelinge die handig gebruik maakt van de opkomst van de televisie, een studente die jobt in de garderobe van de nieuwe Berlijnse Philharmonie, een onderwijzer die onderdak verleent aan de gevluchte Ulrike Meinhof, een kraker, een politieagent die het aan de stok heeft met ultrarechtse skinheads in de voormalige DDR, een radioverslaggever van de Berlijnse Love Parade... Dat procédé van telkens andere vertellers zorgt voor afwisseling en verrassing in een boek waarvan de basisstof voor een groot deel bekend is. Alle belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, alle eigenschappen van de Duitse collectieve ziel in de afgelopen eeuw komen immers ter sprake: het militarisme (dat Grass met enige ironie in 1900 laat beginnen met de Duitse deelname aan de onderdrukking van de Boksersopstand in China), de dweepzucht en de hang naar innerlijkheid, het nationalisme dat ook tot uiting komt bij voetbalwedstrijden, het imperialisme via de ontwikkeling van de duikboot, de solidariteit van de arbeidersklasse en het overwicht van de kapitalistische economie, de verschrikking van de twee wereldoorlogen, de vlucht in de amusementswereld, de naziterreur en de jodenvervolging, het protest tegen oorlog, onrecht en uitbuiting, de overlevingsstrijd in de DDR, de welvaartstaat, de ecologische katastrofe... Tegen het einde van onze eeuw verschijnen in de non-fictiesector wel meer boeken waarin in de vorm van een kroniek, van ooggetuigenverslagen of terugblikken (al dan niet aan de hand van veelzeggende foto's) de balans wordt opgemaakt. Mijn eeuw treedt met dergelijke boeken ongewild in concurrentie. Het is op historische realiteit gebaseerd en (heel uitzonderlijk bij fictie) voor een groot deel ook controleerbaar. Grass heeft zich bij de materiaalverzameling voor dit boek trouwens laten bijstaan door een jonge historicus. Mocht er aan deze bundel verhalen een naam- en zaakregister worden toegevoegd, er zouden niet zoveel belangrijke gegevens ontbreken. Het eigene van dit boek ligt in de concreetheid en de aanschouwelijkheid waarmee geschiedenis hier wordt geëvoceerd, én in het perspectief van onder uit. Grass heeft een neus voor oude voorwerpen, gedateerde woorden en uitdrukkingen, die als de madeleine bij Proust, het verleden weer onmiddellijk en heel zintuiglijk aanwezig stellen. Het boek zit vol historische couleur locale, die in de vertaling en voor niet-Duitse lezers natuurlijk wat verbleekt. Dat Grass de 'gewone' mannen en vrouwen in hun streektaal aan het woord laat, is in de Nederlandse versie, die overigens best geslaagd is, nauwelijks te merken. Een bijkomende troef is dat de keuze voor zoveel verschillende vertellers Grass ervoor heeft behoed de geschiedenis alleen vanuit zijn visie voor te stellen. Uiteraard zal niemand Mijn eeuw een pro-militaristisch boek vinden, maar de onbeleerbaren, de wapenindustriëlen, de dwepers met Hitler, de klagers vol spijt over "weggegeven overwinningen" krijgen volop de gelegenheid hun visie uiteen te zetten. Dat je hun woorden tegen de keer moet lezen, is duidelijk, maar het procédé voorkomt dat Grass zijn personages reduceert tot buiksprekerspoppen die zijn visie vertolken. In bepaalde teksten gaat hij in de loyauteit tegenover andersdenkenden zelfs ver: de knieval van zijn vriend Willy Brandt in Warschau (1970) laat hij beschrijven door de cynische ogen van een journalist-tegenstander van Brandt: "En nu gaat zijn chef, die drinker, katholiek zitten doen. Op zijn knieën. Terwijl hij niks gelooft. Puur voor de show allemaal. [...] alsof hij niet alleen de Polen, nee, de hele wereld moest bewijzen hoe fotogeniek je om vergiffenis kunt vragen. Nou ja, knap was het wel. Zelfs het rotweer speelde mee. [...] De drager van de last, de man van smarten!" Daardoor laat Grass de lezer de vrijheid zelf een standpunt in te nemen tegenover de beschreven gebeurtenissen, al komt hij op andere plaatsen (maar dan in teksten die verteld worden vanuit zijn eigen perspectief) duidelijk voor zijn mening uit. Zo is er een herinnering aan de verkiezingscampagne voor de SPD in 1965, toen de schrijver eieren gooiende boeren te verduren kreeg. Opvallend is dat die autobiografische stukjes (een 13-tal) juist het zwakste deel van het boek uitmaken, wat Duitse critici die afgegaan zijn op het bezittelijk voornaamwoord in Mijn eeuw en een soort memoires hebben verwacht, onvergeeflijk vinden. Naar mijn gevoel is juist de kracht van dit boek dat Grass het subjectieve grotendeels aan de kant heeft kunnen zetten; schrijven over zijn diepste zielsroerselen of bijvoorbeeld zijn relaties met vrouwen is nooit zijn sterke kant geweest. Het meest geslaagde autobiografische stukje is niet toevallig dat waarin je nauwelijks verschil kunt maken tussen Grass en een willekeurig ander personage: de herinnering aan een spelletje Spaanse burgeroorlog op een schoolplein (1937). "Steeds weer vielen de rooien tevergeefs aan. Maar hun falen was ook te wijten aan lusteloosheid: niemand wilde bij de rooien worden geteld, ook ik niet. Alle scholieren zagen zichzelf met doodsverachting aan de zijde van Franco." Dat interessante breken van pasklare historische beelden vind je in Mijn eeuw in overvloed. In de beste stukken toont Grass zich een meester van het contrapunt en de contrastwerking. Misschien is het geen toeval dat hij dan vaker een aantal verhalen tot kleine reeksen groepeert, waardoor de geschiedenis echt met een facettenoog wordt bekeken. De Eerste Wereldoorlog bv. komt aan bod via een ontmoeting die een studente (naar later blijkt: in dienst van een Zwitserse wapenfabrikant) in de jaren '60 tot stand brengt tussen de pacifistische schrijver Erich Maria Remarque (Im Westen nichts Neues) en zijn antipode Ernst Jünger, de esthetische verheerlijker van de oorlog (In Stahlgewittern). Bij het genot van uitgelezen wijnen of een champagneontbijt keuvelen de beide heren over de stellingoorlog, de luchtgevechten en de gasoorlog aan het westelijk front. "Met dagenlang kokhalzen kotsten ze hun verbrande longen in stukjes uit. Het ergste was het als ze niet uit de trechters konden komen omdat er ook spervuur was, want de gaswolk ging als een brede kwal in elk gat op de bodem liggen. Wee degene die het masker te vroeg van zijn hoofd rukte... [...] Terwijl ze nog leefden, hadden ze de uitdrukkingloosheid van gestorven kinderen... Ik zag, toen we moesten schansen en daarbij in de buurt van onze voorste linie terechtkwamen, een onderkomen vol van dat soort arme honden... Ze hadden blauwe hoofden en zwarte lippen... En in een van de trechters hadden ze de maskers te vroeg... Ze braakten bloed totdat ze stierven..." In het stuk daarop (1919) houdt een volksvrouw, die actief is in de Prenzlauer Radenrepubliek, een jeremiade tegen het surrogaat-oorlogseten: "Dat zijn toch allemaal oorlogsprofiteurs". Knap is ook hoe Grass de beweging van '68 dertig jaar later laat reflecteren door de ogen van een docent germanistiek, die door zijn studenten geïnterpelleerd wordt over zijn gedrag in die jaren. Hij heeft eerst partij gekozen voor het anti-Vietnamprotest in Berlijn, is dan door zijn "al sinds mijn jeugd schuwe zijn" gevlucht naar het Freiburg van Heidegger, en gaat in 1968 toch naar Frankfurt, waar de studenten sociologie in opstand komen tegen de vader van de kritische sociologie Th. W. Adorno. De Pilatushouding van de Duitse intellectueel, die schippert tussen ivoren toren en engagement, wordt nog verder uitgediept door de verwijzingen naar de moeizame (historische) ontmoeting van de joodse dichter Paul Celan en de halfslachtige Heidegger, die geen schuld kan bekennen: "dit zwijgen zweeg door". Op die drie gelaagde en psychologisch verfijnde stukken volgt een grappige satire op de opvoeding in een anti-autoritair schooltje (1969). Als een 'probleemkind' vol enthousiasme over de maanlanding op televisie op de klaswand de Amerikaanse vlag kliedert met veel sterren en strepen, krijgt het pedagogische tegenwind van een maoïstische student, die het meisje wil overhalen een knalrode vlag op de maan te planten. Leidt het vele onheil van deze "twistzieke, strijdbare, moorddadige eeuw", zoals Grass hem in een interview noemt, tot een sceptisch boek? Neigt de schrijver tot geschiedpessimisme? Als het betekent dat hij er geen reden toe ziet de geschiedenis blind te verheerlijken, is dat zo. Zijn historiestuk is niet monumentaal, heeft nauwelijks glans; het ligt in scherven. Maar, lijkt Grass te zeggen, er bestaat een verborgen historische onderstroom, die telkens weer de kop opsteekt. Altijd opnieuw zie je tekenen van overlevingskunst en verzet, van de historische uitspraak van de schilder Max Liebermann bij de fakkeloptocht in 1933 toen Hitler aan de macht kwam: "Ik kan helemaal niet zo veel eten als ik wil kotsen" over het verhaal van de student die mensen hielp vluchten uit de DDR ("Toen leefden we echt") tot de inzet van een gewezen achtenzestigster voor de bootvluchtelingen in 1980, gezien door de ogen van een weifelend ambtenaar: "Die mensen, meneer de staatssecretaris, houden van de chaos. Hij maakte hen creatief, kreeg ik te horen. We hebben in dit geval met idealisten te maken, die absoluut niet geïnteresseerd zijn in bestaande voorschriften, richtlijnen enzovoorts. Ze zijn er eerder, zoals deze beste vrouw in haar rijtjeshuis, rotsvast van overtuigd dat ze de wereld een zetje kunnen geven". Ondanks het vele negatieve, zelfs gruwelijke in dit boek, blijft Grass een kind van de Verlichting. Er zit in de 100 verhalen, die je het best chronologisch kunt lezen, ook meer samenhang dan op het eerste gezicht lijkt. De geschiedenis houdt van herhalingen; ergens wordt ze 'een herkauwster' genoemd. Wie dat beseft, kan zich neerleggen bij wat onvermijdelijk lijkt (de traditie van het militarisme, geconcretiseerd door helmen van diverse makelij), of zich gewaarschuwd voelen en lessen trekken uit het verleden. In 1926 hakt Zijne Keizerlijke Majesteit in zijn ballingsoord Doorn de ene boom na de andere om. "Wie alleen met zijn rechterhand stam na stam plat krijgt, die kan ook in Duitsland weer voor orde zorgen". In 1989 sterven de bossen vanzelf af, maar staat er op de affiches en spandoeken van demonstrerende burgers in Leipzig en elders te lezen: '"Bescherm de bomen: zaag de bonzen om'. In het laatste verhaal laat Grass zijn moeder herleven en in 1999 haar 103e verjaardag vieren (een ontroerende droom van het overleven). "Er was altijd oorlog, voortdurend was er oorlog met pauzes ertussen". En terwijl ze kijkt naar haar achterkleinkinderen die op straat vredig skaten met valhelmen op hun hoofd, verheugt ze zich op het jaar 2000. "Eens kijken hoe het verder gaat... Als er maar niet weer oorlog is... Eerst daar beneden en dan overal..." |
Erik de Smedt |
*Günter Grass: Mijn eeuw. Amsterdam: Meulenhoff 1999. 251 p. ISBN 90-290-6547-8 Vert. van: Mein Jahrhundert (Steidl, Göttingen) door Jan Gielkens |
oorspronkelijk verschenen in Leesidee, november 1999 |
terug naar homepage |