Een lastig man en zijn abstinente biograaf

 

Vier jaar geleden overleed Willem Frederik Hermans, een van de Grote Drie uit de naoorlogse Nederlandse literatuur, aan longkanker. "Mijn leven heeft niets avontuurlijks. 't Voornaamste avontuur bestaat uit pennestrijd tegen malloten, samenzweerders, boerenbedriegers en imbecielen" staat in het supplement bij zijn Mandarijnen op zwavelzuur (1983). In de eerste biografie over Hermans* brengt journalist Hans van Straten een enorme hoeveelheid feiten bij elkaar, maar hij blijft opvallend voorzichtig met verklaringen over wat zijn 'enfant terrible' eigenlijk bezielde.

 

Van Straten bouwt zijn rechttoe rechtaan biografie over tijd, leven en werk chronologisch op. "De ergste ramp die Willem Frederik Hermans heeft getroffen, was zijn geboorte." Zijn vader was een tiran, die het kleine Amsterdamse gezin met ijzeren hand regeerde, en daarbij een ware vrek. Moeder koos bij conflicten steevast de partij van haar echtgenoot. Zijn enige zus Corrie, die drie jaar ouder was, deed daar nog een schepje bovenop; alle kattenkwaad dat de jonge Wim uithaalde, briefde zij onmiddellijk over aan vader en moeder. Op school was het niet beter: hij werd gepest door alle jongens uit de klas. Schoppend en joelend maakten ze hem steeds weer uit voor 'stijve Jezus!'. De oorzaak van de pesterij was Wims kolossale eerzucht. Al vroeg had hij het gevoel iets te kunnen bereiken wat niet voor gewone stervelingen was weggelegd, en maakte daar geen geheim van. Het gevolg laat zich raden: zijn 'enige ware vriend' was… zijn teddybeer. Als hij de derde klas van het gymnasium over moet doen, begint hij onhandige sonnetten te schrijven.

 

Een schoolvoorbeeld van de ongelukkige jeugd als 'writer's goldmine'. Maar biograaf Hans van Straten is niet uit op psychologische verklaringen. Hij houdt zich liever aan de feiten - veel feiten, waarbij hij zich baseert op verklaringen van Hermans in interviews en autobiografische verhalen, op gesprekken met mensen die hem hebben gekend en voorhanden, soms op heel afgelegen plaatsen gepubliceerd materiaal. Van Straten heeft Hermans 40 jaar gekend, 30 jaar lang hebben ze gecorrespondeerd. In 1992 kwam vrij onverklaarbaar een einde aan hun contact. De breuk had ook gevolgen voor deze biografie: hij moest ze schrijven zonder de medewerking van de familie, die zelf op zoek is naar een 'officieel' biograaf. En hij kreeg geen inzage van brieven en andere egodocumenten waarover Hermans in zijn testament een embargo afkondigde tot 50 jaar na zijn dood. Van Straten liet het niet aan zijn hart komen. Het gaf hem de armslag zich toe te leggen op dat aspect van Hermans' bestaan dat hij van dichtbij als tijdschriftredacteur en literair journalist had meegemaakt: Hermans' deelname aan en afkeer van het literaire leven van vóór de Tweede Wereldoorlog tot halfweg de jaren '90.
 

Voor hij daartoe komt, beschrijft hij in het hoofdstuk 'Schoten aan de Wandelweg' een van de aangrijpendste gebeurtenissen in Hermans' leven: de dubbele zelfmoord van diens zus en een neef die inspecteur was bij de Amsterdamse politie, geïnspireerd, zo leek het, op het drama van Mayerling. Van Straten acht het weinig waarschijnlijk dat er een liefdesrelatie tussen beiden bestond, veeleer beschouwt hij de intellectuele Corrie als een 'maîtresse à penser' voor de politiek nog ongevormde Pieter Blind. Kort daarop begint Hermans aan een boek waarin een detective, op het moment dat hij een mysterieuze moordzaak gaat oplossen, wordt doodgeschoten. Het manuscript is vernietigd, maar het heeft de basis gelegd voor De donkere kamer van Damokles. In de oorlog stuurt hij droomverhalen naar tijdschriften, beleeft zijn eerste grote liefde met Truusje, een meisje dat al vier jaar verloofd was en haar verloofde niet voor hem laat schieten. 'Doodbloeden', 'huilen' en 'tranen' worden frequente motieven in zijn vroege werk. Na de oorlog publiceert hij scherpe kritieken met persoonlijke aanvallen, waarin al de meedogenloze polemist van het latere Mandarijnen op zwavelzuur en de bundels met boze brieven en columns te ontwaren valt.

 

Hermans begint een aantal slepende vetes te onderhouden, de meeste binnen de literatuur: Gomperts, Van Duinkerken, Morriën, Reve en al wie hem ooit een strobreed in de weg legden, zullen het moeten ontgelden. Het geringe succes van zijn eerste publicaties doet hem de wijk nemen naar Canada. Als hij berooid terugkeert, ziet hij de kans te ontkomen aan de ellende op een zolderkamer door te trouwen met een rijke vrouw. Om in de familie geaccepteerd te worden, moet hij zijn studie fysische geografie afmaken. Dat wordt het begin van een mislukte academische carrière in Groningen, die hem levenslang een hardnekkige rancune tegen professoren bezorgt. Geld is voor Hermans wel vaker een drijfveer geweest, zelfs in de beruchte affaire met Van Oorschot. De gangbare opvatting wil dat ze in onmin raakten omdat de uitgever zijn boeken liet herdrukken zonder dat de auteur de kans kreeg de tekst te herzien. Van Straten toont overtuigend aan dat Hermans die kans wel kreeg, maar ze gewoonweg niet te baat nam, omdat hij de filmrechten voor Damokles met zijn uitgever moest delen en zelf op een breuk afstuurde.

 

Van Stratens terughoudendheid met verklaringen belet dat hij in de val loopt van het psychologisch reductionisme. Ongewild zal de lezer toch verbanden leggen en motieven invullen die de biograaf - soms enkel door de ordening van zijn gegevens - suggereert. Geld, eerzucht, gefnuikte ambitie, wraak en het voortdurend de eerste en enige willen zijn, lijken een groot deel van Hermans' doen en laten te bepalen. In andere gevallen blijft het gissen naar zijn ware motieven: zijn haat-liefdeverhouding tegenover Eddy du Perron bv. of zijn afkeer van de nochtans in vele opzichten met hem verwante Menno ter Braak. Enkele critici rekenen Van Straten het gebrek aan uitdieping van Hermans' verborgen dromen en verlangens zwaar aan. De zeldzame keren dat hij met een Freudiaanse verklaring op de proppen komt, gebeurt dat haast verontschuldigend en ironisch. Wie belangstelt in Hermans' drijfveren kan echter al heel wat vinden in de talrijke openhartige en diepgaande interviews die hij heeft weggeven, en die gebundeld zijn in Scheppend nihilisme (1979). Van de Grote Drie is Hermans ook degene wiens werk het sterkst autobiografisch getint is en het volledigst uiting geeft aan zijn persoonlijke gedachte- en gevoelswereld.

 

Wat nu precies de band is tussen leven en werk bij Hermans, bespreekt de biograaf slechts zijdelings. Hij geeft verschillende concrete voorbeelden van de 'Sitz im Leben': de schrijver tovert mensen uit zijn omgeving om tot personages, voor De donkere kamer van Damokles verwerkt hij eigen ervaringen met de verzetsgroep C6 en steunt hij op verslagen van de Parlementaire Enquêtecommissie. Dat was al uit andere studies bekend. Anderzijds wordt elk boek, soms zelfs uitgebreid, naverteld - uittreksels voor 'jonge, nog schoolgaande lezer, die er een wegwijzer in kunnen vinden naar werken die hun nog onbekend zijn'. Het zijn niet de boeiendste gedeelten in deze biografie, al houdt Van Straten de gevorderde lezer ook hier wakker door geregeld op fouten in de intrige te wijzen. Bijvoorbeeld: in de laatst genoemde roman laat Hermans iemand met een ballpoint schrijven, hoewel zo'n pen in de Tweede Wereldoorlog in Nederland nog onbekend was. De plot van Au pair zou zelfs geheel op een juridische misgreep berusten. Bij een schrijver die zijn wortels heeft in het surrealisme, kun je je de vraag stellen of feitelijk realisme voor Hermans altijd een absolute voorwaarde was. Dat het werk, afgezien van enkele kritische uitlatingen, nauwelijks op zijn literaire verdienste wordt beoordeeld en evenmin thematisch of structureel wordt geanalyseerd, kun je Van Straten moeilijk verwijten. Het boek is nu al vuistdik, en aan studies en interpretaties over Hermans' fictionele wereld is er geen gebrek.

 

Interessant is de manier waarop Van Straten Hermans' gedrag en boeken een plaats geeft in hun tijd. Zo werd de schrijver in 1952 gerechtelijk vervolgd wegens vermeende belediging van de katholieke bevolkingsgroep in de roman Ik heb altijd gelijk. Het verslag van de wijze waarop de morele, in niet geringe mate politiek gemotiveerde verontwaardiging werd georkestreerd en de serene juridische afwikkeling werpen een licht op de bijzonder verzuilde en lichtgeraakte samenleving die Nederland toen was. Het is jammer dat de biograaf de dwarsverbanden tussen tijd en oeuvre niet systematischer heeft toegelicht. De oorlog en de verwerking ervan komen wel aan bod (de zaak Weinreb!), ook de demonstraties van politieke correctheid na Hermans' bezoek aan Zuid-Afrika, maar het maatschappelijk proces van ontzuiling en democratisering in de jaren '60 en '70, waar zijn werk toch de uitwassen van bekritiseert, krijgen nauwelijks aandacht. Het slalommen tussen onthullingsjournalistiek, receptiegeschiedenis, anekdoten en literaire schandaalkroniek is vaak niet bevorderlijk voor de samenhang in deze biografie. Dat op het einde Hermans' horoscoop moet dienen als indirect psychologisch portret en de fotobijlage op zijn minst willekeurig is samengesteld, doet vragen rijzen over het tempo dat de biograaf zich bij het schrijven heeft opgelegd.

 

Hans van Straten heeft de biografie geschreven die op dit ogenblik en met de huidige beperkingen van hem kon worden verwacht: een disparaat boek. Een schatkamer (soms ook een vergaarbak) vol feitenmateriaal over een intrigerend man, een belangwekkend maar onvolledig stuk Nederlandse mentaliteitsgeschiedenis, een gedegen kroniek van het naoorlogse literaire leven, een vlot geschreven verzameling anekdotes. In afwachting van een échte biografie, die weinigen onder ons na 2045 zullen kunnen lezen, en van een geautoriseerde biografie, die wellicht een hagiografie wordt, is het een boek dat elke Hermansliefhebber (en wie het worden kan) toch niet ongelezen zal laten. Daarvoor bevat het - ondanks zijn onbenulligheden en vlakke compositie - genoeg boeiend materiaal om de persoon achter het werk te leren kennen. Wie genoeg heeft van dat mensje kijken en het van Hermans' querulantisme op de heupen krijgt, wijst het de weg naar een oeuvre dat, ook al gaat het over de nietigheid van het menselijk streven, alle kleinheid overwonnen heeft.

Erik de Smedt


*Hans van Straten, Hermans. Zijn tijd, zijn werk, zijn leven (Aspekt, Soesterberg 1999), 606 p.

oorspronkelijk verschenen in Leesidee, april 1999