konrad bayer, fragment uit "het zesde zintuig"

ik was met mijn vader in het circus, vertelde goldenberg, nam nettie, die hij bij oppenheimer gevonden had, bij de hand en moest denken aan de priester met de ronde hoed, met de brede rand, met de mooie wapperende sjerp om het lijf, hoe hij rechtop staand in een motorboot van de stadsbrandweer, helemaal in het rood, over het water schoot, de brandweerspuit bij de boeg was duidelijk te herkennen, misschien zette men hem uit eerbied voor de religie over naar de andere oever van het kanaal, de hele stad is overstroomd, het was op een grote weide, vlak achter ons huis, daar stond de reuzetent met z’n vlaggetjes, het was avond, ging goldenberg verder, hielp nettie uit haar jas en zag de mist, hoorde de sirenen, herkende de schaduwen die in het grijs opdoken om dan gewoon weer te vervluchtigen, de paarden met hun witte vederbossen knikten naar me en clowns die schitterden van de lovertjes duikelden kopje tot aan de trapezen, sloegen elkaar met knuppels op hun te gekke  mutsen met blinkende kwasten, sloegen hun handen tegen elkaars oren en hun voeten in de zitvlakken en de domme august gaf me snoepjes, nadat hij een witte duif uit de neus gehaald had van een dame die helemaal in het rood gekleed was en naast me zat, een tijger sprong door een brandende hoepel, mooie muzikanten, heel hoog boven op hun balkon in de koepel van de tent, klein als tinnen soldaatjes, vibreerden op het tempo van hun polka’s en marsen zei goldenberg en hielp nettie uit haar jurk, voer met de kleine stoomboot die maar een verdieping had over de winterse zee naar het kleine eiland met het oude klooster, de mooie vervallen herberg met de schuine zonnestralen, voer langs de grijze funderingspalen die de route in deze maritieme architectuur bepaalden, over grijs poolwater door de grijze koude verfrissende lucht met boven hem de grijze vloeibare hemel, beweeglijk, levend: de schapenwolkjes, hersenwindingen van een reus, die naar de horizon toe overgaan in een ruggengraat, daarachter wordt de anatomie onzichtbaar, geen steiger, geen koepel, boven is alles beweeglijk. op de achtergrond het toneelbeeld van de nautische semaforen, manden op hoge stangen die letters dragen, ze tonen onbekende gedichten van tot nog toe onbereikte schoonheid, dacht goldenberg en nina stond naast hem, aan zijn hand, bij de kleine bar met de poppenglaasjes, de poppenflesjes en nina schudde veel kleurrijke vloeistoffen lachend in haar vervloeiend lichaam, glinsterende stewards, glinsterend water, glinsterende lucht en ijskristallen, dacht goldenberg en stond daar besluiteloos, met wijd geopende pupillen, zijn kijkgaten parallel gericht, ving moeizaam beelden uit het verleden op en zei: dan had je ook nog de koorddanser, de leeuwen en ja, op het einde een waterballet, met zeerobben die luchtballons op hun snuiten balanceerden en je moet nu gaan, nettie, alsjeblieft ga nu weg, zei goldenberg en ging met nina over het eiland door de schuine winterse zonnestralen over uitgestrekte velden, langs verdord struikgewas, over bruine sneeuw, voor hen de zee en een onbekende toekomst.
 

(der sechste sinn. ein roman, ediert von Gerhard Rühm, Deuticke, Wenen 1993)

Vertaling: © Erik de Smedt; verschenen in het zesde zintuig. een roman (Uitgeverij IJzer, Utrecht 2001)
 


terug naar homepage