een verjongingskuur voor de leeslijst

Bij de uitreiking van de Grote Prijs der Nederlandse Letteren op 18 november 1998 gooide Paul de Wispelaere een knuppel in het hoenderhok van de onderwijshervormers. Hij kantte zich tegen de verwachting dat leerlingen in het studiehuis "per jaar een viertal boeken lezen die zo nauw mogelijk aansluiten bij hun eigen leefwereld. [ …] Laat me toe deze gang van zaken een gruwel te vinden. Jonge leerlingen horen volstrekt niets te lezen dat hen bevestigt in hun eigen povere en benauwde leefwereld, maar integendeel alles dat hen daaruit bevrijdt." Een paar weken later viel Annemie Leysen hem vrij verrassend bij toen ze drie nieuwe adolescentenromans besprak: "ik vraag me af of deze literatuur voor opgroeiende pubers niet erg veel gaat lijken op de - overigens aardige - huis, tuin- en keukenverhalen van Jip en Janneke, die kleine kinderen dat zalige gevoel van herkenning geven dat orde schept in de alsnog chaotische wereld om hen heen." (Café des Arts, 10 december '98)

De harde pleitbezorgers van de canon staan erop jonge lezers zo vlug mogelijk met de 'grote' auteurs in contact te brengen. Of jongeren door boeken te moeten lezen die hun petje te boven gaan, niet voorgoed een afkeer van de literatuur met grote L krijgen, zal hun een zorg wezen. Kijken welk boek op welke leeftijd kan aanspreken, lijkt me een voorzichtiger tactiek, met meer kans op succes. Uiteraard zijn er 17-jarigen die De ontdekking van de hemel met plezier op eigen houtje doorworstelen, maar voor de hoofdmoot begin je beter met een klassikale behandeling van Mulisch' novelle De sprong der paarden en de zoete zee - voor vele vierdeklassers de ideale kennismaking met een door en door literair werk, dat hen door de identificatie met de 13-jarige hoofdpersoon, een verliefde puber, sterk boeit. Daar kan in de vijfde klas (als huis- of cursorische lectuur) De elementen of De aanslag op volgen, en in het laatste jaar de klassikale lezing van het minder toegankelijke, maar grootse Het stenen bruidsbed.

Recente publicaties breken een lans voor een behoedzame overgang van jeugd- naar volwassenenliteratuur via de adolescentenliteratuur, en zelfs voor een vervaging van de grens tussen beide. "Als deze boeken er zijn, waarom dan je tanden stukbijten op al te zwaar geschut of genoegen nemen met toegankelijke, maar bloedloze tweederangsromans uit de literatuur voor volwassenen?" zegt Marita de Sterck in haar bijdrage aan het symposium Van Nijntje tot Nabokov. Stadia in geletterdheid (Tilburg University Press 1997). Haar Leuvense collega Rita Ghesquiere wijst er in haar bijdrage aan Ideeën voor leesgroepen (Davidsfonds 1997) op dat een aantal adolescentenromans ideale overstapplaatsen vormen naar volwassen romans met een vergelijkbaar thema.

De discussie herinnert aan een uitspraak in Ferdinand Bordewijks schoolroman Bint: "De meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen." Is het echt buigen of barsten? Als de ene een beetje klimt en de ander wat daalt, komen ze elkaar dan niet halverwege tegen? In een tijd van zwart-witdenken en extreme oplossingen ligt de waarheid, dunkt me, ook op dit vlak in het midden. Ik stel in deze bijdrage zes goede boeken voor uit de literatuur voor volwassenen die ook haalbaar zijn voor 16-17-jarigen; ze zijn de jongste 6 jaar verschenen.

   
                                     

De postuum verschenen korte roman van Willem Frederik Hermans, Ruisend gruis (1995), die hij schreef toen hij al ernstig ziek was, is een geschikte kennismaking met zijn visie op het sadistische universum. Het boek bevat Hermans' wereld in een notendop. Anders dan in zijn veeleisende romans De donkere kamer van Damokles of Nooit meer slapen (dat elke humanioraleerling toch gelezen zou moeten hebben), vertelt Hermans hier relativerend, met de lucide eenvoud en de vanzelfsprekendheid van een wat boosaardige tekenfilm. Op geen enkele bladzijde weet je wat de volgende zal brengen. Het verhaal van de wereldvreemde mineraloog professor Fahrenkrog, diens weerbarstige dochter Lievestro, de knoeiende brandweer en de hatelijke academische collega's zit vol moedwil en misverstand. Met boeiende ingrediënten als handplanten, 'sukkeldravers' (d.w.z. joggers) en houten meubilair dat weer begint te groeien laat Hermans zijn fantasie de vrije loop. Het tragikomische verhaal over de meedogenloze natuur, waar de wetenschap machteloos tegenover staat, en de diepe kloof tussen mensen daagt adolescenten uit om hun mens- en wereldbeeld te confronteren met dat van Hermans. Het Ik heb altijd gelijk van de gewezen lector fysische geografie kan gerust worden tegengesproken. Sommige boeken moet je tegen de keer lezen.

Een roman schrijven was voor Hermans "wetenschap bedrijven zonder bewijs". Ook als hij personages laat optreden in een uitgesproken Nederlandse omgeving, heeft dat iets van een experiment in een laboratorium, waarbij het aantal factoren beperkt wordt gehouden. De Israëlische auteur Amos Oz gaat andersom te werk: zijn boeken zijn doordrongen van de geografische, historische, politieke en culturele situatie in het Nabije Oosten. Daarom veronderstellen ze heel wat bagage bij de lezer. Het vorig jaar verschenen Panter in de kelder vertoont weliswaar evenveel lokale kleur, maar kan door het perspectief van het hoofdpersonage en het sprankelende taalgebruik jonge lezers best aanspreken. Profi, een eigenwijze jongen van twaalf, leert in Jeruzalem ten tijde van de Britse bezetting een wat onhandige, zachtmoedige brigadier kennen, die een tegenpool vormt voor zijn gestrenge vader. Als lid van de Ondergrondse wordt hij heen en weer geslingerd tussen de loyauteit tegenover zijn volk en zijn vriendschap voor de 'vijand', brigadier Dunlop - in de ogen van zijn familie en vrienden verraad. Profi leert met vallen en opstaan hoe belangrijk het is je eigen weg te gaan, ongehinderd door wat de anderen van je zeggen. Het taalgebruik vormt een bijzondere troef; de Engelse brigadier heeft zijn Hebreeuws uit de bijbel geleerd en zegt dingen als "weldra zullen mijn dagen in Jeruzalem ten einde spoeden en zal ik een hoofd opwerpen en wederkeren naar mijn land gelijk ik gekomen ben". De talrijke identificatiemogelijkheden die het boek biedt, worden doorprikt omdat de verteller 45 jaar later terugblikt op de feiten en omdat de lezer meer weet dan de weliswaar vroegrijpe, maar ook wat naïeve jongen. Wie Panter in de kelder gelezen heeft, gooit Ruyslincks Wierook en tranen als ondermaats van zijn leeslijst.

                          

De Nederlandse schrijfster Vonne van der Meer is een sterke vertelster, die in Vlaanderen nog te weinig is doorgedrongen. In 1995 publiceerde ze Spookliefde, een Iers verhaal. Deze novelle is een raamvertelling, zij het dat het raam minieme afmetingen heeft. Een zeventienjarig meisje ziet een vrouw in een kerk twee kaarsen branden. "Iedere kaars is een geheim dat ik zou willen kennen." De vrouw, die haar moeder had kunnen zijn, vertelt haar het verhaal van een jeugdliefde. Ze moest - toen zij zeventien was - kiezen tussen de stugge onderwijzer Seamus, die prachtige ballades vol heimwee kon zingen, en diens achterlijke tweelingbroer Michael, die haar leert dat er een wereld bestaat buiten de woorden. Haar keuze leidt tot een moord. Het wordt een geheimzinnig verhaal waarin de sfeer van een klein eiland ten westen van Ierland met zijn turfvelden, prikkeldraad met plukjes schapenwol en lage muurtjes haast zintuiglijk voelbaar is. Een verhaal dat de onzekerheid, de verwarring en het hevige verlangen van de eerste verliefdheid uit de doeken doet. De heldere stijl bewaart iets raadselachtigs. Van der Meers novelle heeft te maken met de binnenkant van ons bestaan, het diepe verlangen naar koestering, uit jezelf treden, een zusterziel vinden. En het confronteert je zonder geforceerdheid met het tekort dat in elk leven is ingeschreven.

Het spaarzame taalgebruik en de fragmentarische opbouw van Leo Pleysiers roman De Gele Rivier is bevrozen (1993) zijn een ideale manier om te ervaren hoe lezen te maken heeft met de tijd stilzetten en mediteren. In aanschouwelijke taferelen vertelt Pleysier over de figuur van een tante non, zoals een jongen uit de Kempen haar in verschillende fases van zijn leven leert kennen. Als ze voor het eerst in 1948 naar China vertrekt (de ikverteller ligt nog in de wieg), wordt ze uitgewuifd door de hele familie. Bij haar laatste bezoek wordt ze achteloos weggebracht door een neef die meer aandacht heeft voor het slechte rapport van zijn hond bij de hondenclub. De ikfiguur heeft dan al kinderen die zich nauwelijks nog iets bij een missiezuster kunnen voorstellen. Het verhaal van tante non is tevens het verhaal van de veranderende tijd en mentaliteit in Vlaanderen sinds de Tweede Wereldoorlog: van een gesloten agrarische samenleving naar een moderne consumptiemaatschappij. Het boek kan leiden tot een gesprek met ouderen over winst en verlies in de maalstroom van de evolutie. Of tot verdere achtergrondlectuur, bijvoorbeeld van Marc Hooghes essayistische studie Het wordt nooit meer als vroeger (Van Halewyck 1995), die de veranderingen tussen 1945 en 1995 in België duidelijk op een rijtje zet. Maar Pleysiers roman reikt nog dieper. De observaties van de jongen (soms letterlijk door het sleutelgat) en het beeld dat hij van zijn tante bij elkaar puzzelt, doen de vraag rijzen wat mensen eigenlijk van elkaar weten. Hoe wordt ons beeld van iemand opgebouwd, hoe wordt het ingekleurd door onze eigen ontwikkeling en onze eigen besognes? De Gele Rivier is bevrozen toont dat literariteit ook zit in het wit tussen de woorden, en hoe veelzeggend kan zijn wat niet gezegd wordt. Het leesplezier bij dit boek bestaat dan ook voor een groot deel in het invullen van de talrijke 'lege plekken'.

                                                    

Vergeleken bij de doordachte zuinigheid van Pleysier, is de schrijfstijl van Edzard Mik in Yak (1996) barok en woekerend. Mik schrijft met een vaart en een intensiteit die jongeren kennen uit clips en films. Zijn stijl blijft daarbij wel zo helder dat je het gebeuren als het ware onder een vergrootglas waarneemt, met de afstandelijke reflectie die erbijhoort. En dat is gezien de emotionele verwikkelingen waar het in Yak over gaat, een pluspunt. "Citroens broer overleed aan een trage, verstikkende ziekte, zijn vader sloeg kort daarop de hand aan zichzelf, en toen vervolgens ook zijn advocatenpraktijk ter ziele ging na verdachtmakingen in de media, werd Citroen licht van het leven, dat gewoon doorging, en zo kon het gebeuren dat hij op een frisse avond in september de krant opensloeg en zijn oog viel op een advertentie met de tekst: 'Doormodderen of rijk worden: u heeft het in eigen hand.'" De hoofdfiguur meent in een gewiekste oplichter zijn vader te herkennen, die hij de schuld geeft aan de dood van zijn broer, en hij is vastbesloten het hem betaald te zetten. Voor jonge mensen die neigen naar radicaliteit en dwepen met directe emoties kan dit boek werken als een katharsis. Het bevat bovendien hilarische passages die de uitbuiting van gevoelens in een commerciële organisatie (de hype rond een haargroeimiddel) meesterlijk op de hak nemen. Mooi tegengif voor de instanties die van alle kanten de 'jonge consument' belagen. Jongeren met belangstelling voor psychologie - een op scholen stiefmoederlijk behandeld vak - komen in dit verhaal van rouw, projectie, manipulatie van gevoelens en hardnekkig zoeken naar identiteit aan hun trekken.

De hier voorgestelde boeken zijn dun; ze tellen gemiddeld niet eens 150 bladzijden. Als je al veel te lezen hebt voor je studie en de behoefte aan fictie van lange adem ruimschoots door film en televisieseries wordt bevredigd, lijkt me dat geen bezwaar. Integendeel: de kans dat je verwijlt bij wat je leest en ook aandacht hebt voor de manier waarop het er staat, is alleen maar groter. Als we de vraag van jongeren naar dunnere boeken ernstig nemen, kun je hun ook 's een verhalenbundel aanraden: het soort boek waarbij je je lectuur makkelijk kunt doseren en onderbreken zonder dat je de draad kwijtraakt. Piet Meeuse heeft met zijn bundel Schermutselingen en andere verhalen (1996) een waaier van verhalen geschreven die je als lezer met verstomming slaan. Ze putten uit de grote verteltraditie van Duizend-en-één-nacht, Chinese legendes en Don Quichot en zijn tegelijk volop verhalen aan het einde van het tweede millennium - een tijd waarin kunstmatige intelligentie, gentechnologie en virtuele realiteit geen hersenspinsels meer zijn. Een man die de schedel van zijn vrouw in een doos bewaart, treinreizigers die van hoofd verwisselen, een reis van een worstenbroodje als eindeloze ketting van metamorfosen, het visioen van een monnik op de berg Athos die niet-begrijpend een ABC-televisieploeg op bezoek krijgt, het portret van een kogel of van een druppel aan een lekkende kraan…De verscheidenheid in genre en stijl is duizelingwekkend. Typische bèta-jongeren, die weg zijn van wiskunde en hun neus ophalen voor lezen (tenzij het gaat om Hofstadters Gödel, Escher, Bach), vinden Meeuse fascinerend. Wie door de verteller Meeuse is geboeid geraakt, grijpt misschien naar zijn essaybundel Doorkijkjes (1995), originele en beeldend geschreven beschouwingen over allerlei aspecten van de beeldcultuur: over het verschil tussen zien en kijken, de klikkende blik bij het fotograferen, het zappen, vrouwbeelden die niet deugen en zo meer. En na de lectuur van Meeuses Schermutselingen staat de poort naar de grote verhalen van de wereldliteratuur weer wijd open.


- Willem Frederik Hermans, Ruisend gruis, De Bezige Bij 1995, 109 p., ISBN 90 234 3488 9.

- Vonne van der Meer, Spookliefde, De Bezige Bij 1995, 93 p., ISBN 90 234 3384 X.

- Piet Meeuse, Schermutselingen en andere verhalen, De Bezige Bij 1996, 189 p., ISBN 90 234 3602 4.

- Edzard Mik, Yak, De Arbeiderspers 1996, 145 p., ISBN 90 295 3048 0.

- Amos Oz, Panter in de kelder, Meulenhoff 1998, 159 p., ISBN 90 290 5402 6.

- Leo Pleysier, De Gele Rivier is bevrozen, De Bezige Bij 1993, 147 p., ISBN 90 234 3292 4.


                                                                                             Erik de Smedt


oorspronkelijk verschenen in Leesidee, februari 1999


terug naar homepage