Doordenken op
Magritte |
|
|
Met het werk
van de Belgische surrealist René Magritte is iets gebeurd wat hijzelf wel
het minst op het oog had. Het is een icoon geworden van herkenbaarheid. Toon
iemand een schilderij van hem en meteen komt de reactie: “Dat is een
Magritte”. Bij die identificatie stopt het denken van de toeschouwer. Hij
voelt zich gerustgesteld dat alles is zoals het hoort, zelfs de vreemde
juxtaposities geschilderd in een vlakke realistische stijl. Nochtans was het
Magritte die met La trahison des images
(1929) de gelijkschakeling van kennen met herkennen onderuit heeft
gehaald. Onder de pijp waar je zó aan zou willen lurken, staat: “Ceci n’est
pas une pipe”.
|
|
Twee recente
tentoonstellingen zijn een poging, een van de origineelste schilders van de
20e eeuw te bevrijden uit de cocon waarin commercialisering, buitensporige
reproductie en goedbedoelde kunstpromotie hem hebben ingesponnen. Het County
Museum in Los Angeles toonde met Magritte and Contemporary Art diens
niet aflatende invloed op de Amerikaanse en in mindere mate Europese kunst
sinds 1960. Het Museum Boijmans Van Beuningen (Rotterdam) liet in Voici
Magritte – de titel daagt een te gemakkelijke identificatie uit – zien
hoe de kunstenaar in tekeningen, collages en gouaches op zijn denkraadsels
broedde en er in steeds nieuwe varianten op voortborduurde. De inrichting
van de tentoonstelling kon niet verschillender zijn. In Rotterdam een sobere
presentatie in gedempt daglicht voor het gevoelige werk op papier. Een zwart
kabinet toonde het hart van Magrittes gedachtewereld: het traktaat Les
mots et les images (1929), waarin hij systematisch de band tussen
woorden en afbeeldingen verkent. En in één grote zaal waande je je plots in
de verkeerde tentoonstelling: het kleurengeweld van het ‘surrealisme in de
volle zon’ en de brutale werken van de korte période vache (1948)
staken de ogen uit. Los Angeles had voor de inrichting de conceptuele
kunstenaar John Baldessari ingehuurd. Die koos radicaal voor de overkill:
als ingang het driedimensioneel geworden schilderij La réponse imprévue
(1933) waarin een silhouet een gesloten deur heeft doorbroken, een vloer
van Magrittiaanse wolkjes in een blauwe lucht, op het plafond een
luchtfotomontage van het snelwegennet rond LA. Op de koop toe stonden her en
der in de zalen metershoge houten ‘bilboquets’, de roemruchte duikelaars die
steeds weer in het werk opduiken, en droegen de suppoosten zwarte bolhoeden.
Magritte in het kwadraat en Magritte op zijn kop, in de hoop dat de
verzadigde bezoeker, geprikkeld door een soort omgekeerde homeopathie, zijn
clichés zou weggooien en opnieuw naar het werk zou kijken. De
68 schilderijen, tekeningen en gouaches waren er thematisch opgehangen en
werden geconfronteerd met werk van 31 hedendaagse kunstenaars.
|
De catalogus
bij Magritte and Contemporary Art: The Treachery of Images onderzoekt
in een 12-tal essays en interviews de factoren die de invloed van Magrittes
werk hebben bepaald. Vooraf krijgt de receptie van Magrittes werk in de VS
ruime aandacht: de eerste tentoonstellingen met werk van de surrealisten in
de jaren ’30, belangrijke galeristen, vrienden en verzamelaars als Alexander
Iolas, Harry Torczyner en het echtpaar de Menil. Een tentoonstelling in de
jaren ’50 van de vroege woordbeeldschilderijen maakte grote indruk op
popartkunstenaars als Jasper Johns en Robert Rauschenberg, die allebei
trouwens werk van hem in hun verzameling hebben. Natuurlijk was het een
openbaring, als contrast met het vigerende abstracte expressionisme van een
Jackson Pollock of Willem de Kooning, te zien dat het figuratief schilderen
van de banaalste voorwerpen nog toekomst had. Toch ging de invloed dieper.
Jasper Johns werd geïntrigeerd door het spel met de ambivalentie tussen
werkelijkheid en illusie, zoals die bijvoorbeeld in Magrittes La
condition humaine (1933) tot uiting komt. Een geschilderd
landschap staat op een ezel voor een raam dat uitkijkt op net hetzelfde
landschap. Zo lijkt het althans, want wie weet wat het schildersdoek als
voorwerp van de wereld daarbuiten verbergt? Johns zou in zijn schilderijen
van schietschijven, vlaggen en canvassen dit thema meer schilderkunstig
behandelen; bij hem dragen verfstreek en textuur bij tot het
trompe-l’oeileffect. Sommige kunstenaars zoals Ed Ruscha ontkennen de
invloed van Magritte, terwijl de afgebeelde werken die overduidelijk tonen.
Mede onder impuls van het vaak driedimensionele minimalisme maakte Richard
Artschwager wat Magritte schildert tot object. De zittende en staande
doodkisten uit Perspective: le balcon de Manet II (1950) worden bij
hem een al even raadselachtig gesloten surrogaatmeubel van ruwhouten
planken, als een kist om kunstwerken te transporteren.
|
|
|
De bij ons
helaas veel te weinig bekende Vija Celmins vertelt hoe gefascineerd ze was
door de doodse, pokerfaceachtige aanblik van Magrittes schilderijen. Ze
combineert gewelddadige gebeurtenissen met beelden van knusse huizen en ziet
hierin een heropleving van het ‘Unheimliche’ als middel om emoties te
kanaliseren. In Untitled (Cumb) (1970) heeft ze de reusachtige kam in
de slaapkamer van Magrittes Valeurs personnels (1952) meer dan
manshoog in email op hout nagemaakt. Een uitmuntende bijdrage gaat in op de
verwantschap tussen Magritte en Robert Gober. Sinds 1980 brengt hij, onder
invloed van het surrealisme, maar ook van popart en minimalisme, in
sculpturen en installaties onverenigbare elementen bijeen, “displaced in real space and time like a Magritte made real”. Fascinerend is bv.
Untitled (Torso) (1990), geïnspireerd door Magrittes gefragmenteerde
lichamen: een torso in bijenwas met een hyperrealistische vrouwen- en een
mannenborst, als een zak cement tegen de muur geplaatst. Een belichaming van
het conflict tussen mannelijke en vrouwelijke aspecten in de menselijke
persoonlijkheid. De reproducties staan op tegenoverliggende bladzijden, wat
een grondige vergelijking mogelijk maakt. Jammer genoeg houdt de catalogus
dit principe slechts af en toe aan.
Twee bijdragen wil ik nog afzonderlijk vermelden. Thierry de Duve belicht de
complexe relatie tussen Magritte en de conceptuele kunst, in het bijzonder
die van Marcel Broodthaers. Hij legt uit hoe Broodthaers Magrittes “Dit is
geen pijp” kruist met Marcel Duchamps statement bij de readymades “Dit is
een kunstwerk”. Dat leidt tot de paradoxale uitspraak “Dit is geen
kunstwerk” bij voorwerpen die – zoals in Broodthaers Départements des
Aigles (1972) – in een museale context worden gepresenteerd. In het spoor
van Magritte hecht Broodthaers veel belang aan het display device,
bv. de ezel of het bordje waardoor het kunstwerk wordt gepresenteerd. De
idee van kunst wordt een idee van macht, een kwestie van autoriteit en
zelfreferentialiteit waaraan we niet kunnen ontsnappen. Waar Magritte nog op
visuele wijze gedachten presenteerde, presenteert Broodthaers de presentatie
zelf. Het is geen toeval dat Magritte in Broodthaers eerder een socioloog
dan een kunstenaar zag. Noélie Roussel schrijft over de beruchte période
vache, de bonte stijl waarmee Magritte in 1948 enkele weken lang niet
alleen de goegemeente maar ook de surrealistische kringen in Parijs
schoffeerde. Schreeuwende kleuren, infantiele motieven, agressieve zelfspot
met de eigen motieven, waaronder de pijp. Ook in de VS kon men met deze
Magritte niets aanvangen, tot de tentoonstelling Westkunst (Keulen,
1981) dit werk voor het eerst grootschalig exposeerde. Kunstenaars als
Martin Kippenberger voelden die spottende houding tegenover alle normen van
de schilderkunst aan als een bevrijding, daarin gevolgd door jonge
Amerikanen als Jim Shaw en Raymond Pettibon voor wie anything goes.
In de rijke Magritteliteratuur is dit boek met zijn overvloedige
afbeeldingen – naast alle tentoongestelde werken van Magritte, grotendeels
topstukken, een ruime keuze uit het werk van de hedendaagse kunstenaars –
een belangrijke aanwinst. Magritte and Contemporary Art bevat ook een
uitgebreide chronologie van Magrittes leven en werk, een gedetailleerde
lijst van alle tentoongestelde werken en een bibliografie van de
kunstenaars.
|
Voici Magritte
toont een andere Magritte dan we gewend zijn. Zoals de tentoonstelling in
het Musée Maillol te Parijs heette: tout en papier. Aan de hand van
ruwe schetsen, reclameontwerpen en -affiches, tekeningen, collages en
gouaches – uitstekend en vaak paginagroot gereproduceerd – hangt het boek
een beeld op van de werkwijze van de kunstenaar. Ook de chronologie
achteraan staat helemaal in het teken van de productiewijze. De tekst is van
de hand van Magrittekenner Michel Draguet, die hiermee de resultaten
voorstelt van onderzoek in het Centre de Recherches René Magritte van de
Université Libre de Bruxelles. Het mag vreemd lijken, maar volgens Magritte
had de schilderkunst met Picasso een eindpunt bereikt. Hij beschouwde
zichzelf veeleer als een denker die tot dan toe ongedachte verbanden tussen
dingen en later het mysterie van de wereld tout court visueel aan het
licht kon brengen. Daartoe bracht hij – anders dan surrealisten als Salvador
Dalí of Max Ernst – niet zomaar willekeurig uiteenlopende elementen bij
elkaar. Hij broedde, veelal in brieven aan zijn vrienden, op ideeën, die
vervolgens werden uitgeprobeerd in schetsjes, tekeningen en gouaches. Ze
waren een instrument om een idee te verkennen. Zo bevat de catalogus vijf
bladzijden illustraties waarin Magritte speelt met het motief van het huis,
tussen vertrouwde geborgenheid en blootstelling aan het onbekende. Wat
opvalt, is dat hij niet het meest bizarre concept overhoudt, maar dat wat
schijnbaar het meest voor de hand ligt. Uiteraard is het de vrucht van
origineel denken: een stuk huisgevel bv. met een openstaand raam, waardoor
je binnen in de kamer het hele huis ziet (Lof der dialectiek, 1936),
een uitdaging voor de geest. Bij een voordracht in Londen lichtte hij zijn
werkwijze als volgt toe: “Er bestaat een verborgen verwantschap tussen
bepaalde beelden, en dit geldt evenzeer voor de objecten die door deze
beelden worden weergegeven. Het werkt als volgt. We kennen de vogel in een
kooi; de aandacht wordt op gang gebracht als de vogel wordt vervangen door
een vis of schoen; die beelden doen weliswaar vreemd aan maar zij zijn
jammer genoeg toevallig, willekeurig. Het is mogelijk een nieuw beeld te
verkrijgen dat, omdat het definitief en juist is, de test doorstaat: dat is
het beeld van een ei in de kooi”. In veel van Magrittes beelden wordt dus
niet alleen een sprong gemaakt in de ruimte, maar ook in de tijd. Gesteund
door de titels, waar hij samen met vrienden al even lang naar zocht, was hun
functie: ‘het denken wakker schudden’. Draguet wijst erop hoe de reclame met
haar gerichtheid op effect voor Magritte een belangrijke leerschool was. Ze
deed hem ook het belang inzien van herkenbaarheid en doordrong hem van het
oppervlakte-effect van elke voorstelling. Bovendien ligt hier en ook in zijn
gedurfde mode-illustraties de kern van zijn fascinatie voor de
gelijkwaardigheid van tekst en beeld.
|
|
|
Fascinerend zijn de vroege
collages uit 1926, waar de breuk in de voorstelling nog heel poëtisch en
esthetiserend is. Magritte gebruikt daarbij dikwijls stukken bladmuziek, die
hij knipte in de vorm van bijvoorbeeld bomen of duikelaars en combineerde
met geschilderde beelden. Bladmuziek boeide hem, omdat haar taal zowel tekst
als beeld is. Later zou hij, naar de uitspraak van Max Ernst, 'volledig met
de hand geschilderde collages' maken. De snelle werkwijze van de gouache was
niet alleen een voorbereiding van zijn schilderijen, ze stelde hem ook in
staat in talrijke varianten op zijn ideeën terug te komen, er visueel op
door te denken. Zo schilderde Magritte zestien versies in olieverf van
Het rijk der lichten, maar ook bijna tien gouaches. Sommige critici
hebben het werken in reeksen als teken van creatieve armoede geduid en als
een wat laffe tegemoetkoming aan de vraag naar betaalbare replica's. In een
aantal gevallen hebben ze gelijk, maar de kritiek ziet over het hoofd dat
het werken in reeksen inherent was aan Magrittes kunstvisie. Hij beschouwde
De verdwaalde jockey uit 1926 als een van zijn eerste geslaagde
schilderijen, precies omdat het zich goed leende voor een reeks. Waarom de
vaart onderbreken van de jockey 'die alleen maar door zijn dwaasheid
verdwaald is', en dat idee slechts in een enkele voorstelling behandelen?
Moet de jockey niet verder kunnen verdwalen in verschillende landschappen?
Magritte hield er met andere woorden een heel andere opvatting over de aura
van het originele kunstwerk op na dan Walter Benjamin. Hij begroette de
reproduceerbaarheid.
|
Voici Magritte
bespreekt ook de rol van het zonniger kleurgebruik in Magrittes
surréalisme en plein soleil tijdens de bezetting en na de oorlog.
Draguet wijst terloops op de stijlverwantschap tussen de Magritte van de
période vache (‘de ploertige schilderkunst’) uit 1948 met de verbale
ontlasting bij Louis Ferdinand Céline, ideologisch zijn tegenpool. Het
gereproduceerde ‘zonnige’ werk uit de jaren ‘40 heeft echter een
onmiskenbaar kitscherige kant, die de latere Magritte nog parten zou spelen.
De Sheherazade-reeks vervult menig liefhebber van zijn werk met
plaatsvervangende schaamte. De kleurstelling in een gouache als
Liefdeslied (een blauwe, een gele en een lichtrode appel op een strand
tegen een licht dreigende hemel, 1962) doet onmiddellijk verlangen naar het
tragisch aandoende palet van de olieverfschilderijen uit de jaren 1920-1930.
Zo blijft Magritte in artistiek oogpunt controversieel. Toch kun je niet
volhouden dat de late Magritte zijn kracht had verloren. Een van de
intrigerendste gouaches in dit boek dateert uit hetzelfde jaar als
Liefdeslied. Ze toont in blauwgrijze en lichtblauwe kleuren de stenen
muren van een kaal vertrek. Een grote uitsparing biedt zicht op zee en een
wolkenhemel. In het vertrek, pal voor een met dikke stenen gemetselde muur,
staat een reusachtige vis rechtop de wetten van de natuur te tarten. Met een
glinsterend oog en licht opengesperde muil. Parmantig, maar buiten zijn
element. De titel is een knipoog naar heel Magrittes oeuvre: Het zoeken
naar de waarheid.
|
|
Erik de Smedt
|
|
|
Stéphanie Barron, Michel Draguet,
Magritte and Contemporary Art: The Treachery of Images, Ludion, Gent
2006. 255 p.
|
Michel Draguet, Voici Magritte:
gouaches, collages, tekeningen, studies, schilderijen, Waanders, Zwolle
2006. 239 p.
|
|
|
|
oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf, april 2007
|
|
|
|
terug
|
|
|