Reis door een eeuw Europa

”Les peuples heureux n’ont pas d’histoire”. Schrijver en journalist Geert Mak trok in 1999 een jaar lang door Europa om te inspecteren hoe het oude continent er aan het slot van een bewogen eeuw bijlag. Liever dan zijn korte stukjes voor het NRC Handelsblad gewoon te bundelen, bouwde hij zijn reisverslag uit tot een levendige geschiedenis van de 20e eeuw. “Heel Europa kan nooit in één boek”, schrijft hij in de verantwoording. Zwitserland moet het met één vermelding stellen, maar het wedervaren van twintig andere landen leverde genoeg stof op voor het meer dan 1200 pagina’s dikke In Europa. Reizen door de twintigste eeuw.

Hoewel hij in Nederland de nationale geschiedenisleraar wordt genoemd, is Mak geen historicus. Hij studeerde staatsrecht en rechtssociologie, was journalist voor de VPRO, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad en enkele jaren bijzonder hoogleraar voor grootstedelijke problematiek. Zijn faam van Nederlands bekendste ‘historicus’ heeft hij te danken aan boeken waarin geschiedschrijving en journalistiek een geslaagde verbinding aangaan. Hij heeft zijn horizon steeds verbreed. Beschreef De engel van Amsterdam de sociale diversiteit in Amsterdam, dan deed Kleine geschiedenis van Amsterdam een wijde greep terug in het verleden. Hoe God verdween uit Jorwerd was de geschiedenis van een Fries dorp tussen 1945 en 1995, terwijl in De eeuw van mijn vader via een familiekroniek de veranderingen in Nederland in de twintigste eeuw in kaart werden gebracht. Tussendoor had hij met Reportages uit Nederland, een bloemlezing van honderd ooggetuigenverslagen, getoond hoe fascinerend historisch bronnenmateriaal is. Voor de televisie liep hij in het voetspoor van Jacob van Lennep door Nederland en hij maakte een groot aantal reisreportages, onder andere in de Verenigde Staten, Zuid-Oostazië en Oost-Europa.

Geert Mak

Voor dit boek reisde Mak met de eeuw mee, waarbij hij elke maand andere historische plaatsen bezocht. Een historisch kaartje aan het begin van elk hoofdstuk (met de toenmalige landsgrenzen!) toont de reisroute. In januari is hij voor de periode 1900-1914 in Parijs, Londen, Berlijn en Wenen, de vier grote steden die de trek van platteland naar stad en de opkomst van de massabewegingen illustreren. Februari (1914-1918) brengt hem van Wenen naar Ieper, Cassel, Verdun en Versailles. Maart (1917-1921) voert hem naar Stockholm, Helsinki, Petrograd en Riga. Begin april (1918-1938) is hij weer in Berlijn, in mei bezoekt hij o.a. Guernica (1938), in juni Duinkerken (1940), een maand later Auschwitz en Warschau, in augustus o.m. Stalingrad en Vichy. In september (periode 1944-1956) doet hij o.a. Dresden, Neurenberg en Budapest aan, in oktober (1956-1989) Brussel, Amsterdam, Parijs, Lissabon en Dublin. November (1989-1995) brengt hem voor de zesde keer naar Berlijn, naar Gdansk, Moskou en Tsjernobyl. In december (1987-1999) komt hij in Boekarest, Novi Sad, Srebrenica en Sarajevo, waarmee de cirkel van de moorddadige 20e eeuw rond is.

Op zijn reis vindt Mak vele tientallen stille getuigen terug: een overgroeide kuil bij de Somme, een gemitrailleerde deurpost in de Berlijnse Oranienburger Straße, een besneeuwd bos bij Vilnius, een krantenarchief in München, een heuvel achter Barcelona, een wit-rood sandaaltje in Auschwitz, achtergelaten kinderspeelgoed in Tsjernobyl. Daar krijg je al iets van de historische sensatie, waar de grote historicus Johan Huizinga het over had toen hij schreef over het contact met oude voorwerpen. In het boek wordt die sensatie echter het sterkst als Mak historische ooggetuigen aan het woord laat: in citaten uit brieven, verslagen en dagboeken, en in de verhalen van grote en kleine mensen die hij heeft geïnterviewd. Sommige deelhoofdstukken bestaan volledig uit zulke monologen, waarbij in het begin vaak nog niet duidelijk is wie er precies aan het woord is. Zo zijn er lange getuigenissen door de kleinzoon van keizer Wilhelm II, de Italiaanse anti-fascistische vakbondsleider Vittorio Foa, Richard von Weizsäcker (zoon van de drijvende kracht achter de Overeenkomst van München), de gewezen Duitse officier Winrich Behr, die later werkte voor de Europese Gemeenschap, Władek Matwin, partijbisschop van Wrocław, Max Kohnstamm (de Nederlandse grondlegger van de EGKS), de linkse provo Huib Riethof, de Portugese revolutionair Vítor Alves, gewezen minister-president Ruud Lubbers die geen voorzitter van de Europese Commissie mocht worden.



Die opsomming kan de indruk wekken dat Mak een aanhanger is van de idee “Grote mannen maken de geschiedenis”. In Europa bewijst het tegendeel: het boek staat vol van kleine levensverhalen van soldaten, verzetsmensen, boeren in de Pyreneeën, vrouwen in het voormalige Joegoslavië. Zij maken de geschiedenis mee, maar zij maken ook mee de geschiedenis. Zij vormen het tegengewicht voor de anonimiteit van de statistieken en de vele getallen die je in dit boek aantreft. Mak heeft immers ook heel wat historische literatuur in zijn boek verwerkt, om recht te doen aan de grote lijn van de geschiedenis, controleerbare feiten, verbanden, oorzaken en gevolgen. Achteraan vermeldt hij nauwkeurig zijn bronnen, de literatuurlijst telt twintig bladzijden en wie de precieze bron van een citaat wil checken, vindt de noten op de website www.geertmak.nl. Alleen beseft hij de onmacht van de lezer tegenover de getallen van gesneuvelde, gedeporteerde, verkrachte, gefolterde mensen die elkaar soms bladzijde na bladzijde opvolgen. “Acht miljoen. Tussen 1941 en 1945 is een kwart van de Oekraïense bevolking om het leven gebracht: acht miljoen jongens, mannen, meisjes, vrouwen. Wat kun je nog, met zo’n getal?” De twintigste eeuw was een eeuw van oorlogen en etnische zuiveringen op grote schaal, waarvan het aantal slachtoffers het voorstellingsvermogen te boven gaat. Daarom is het goed dat Mak telkens weer inzoomt op de concrete realiteit van wie de verschrikking hebben beleefd, waarbij hij alle facetten weergeeft. Hij beschrijft niet alleen de ellende in de loopgraven, maar ook de ‘kick’ van het doden, de verbroedering en het pseudo-schieten.

In Europa had een heel deprimerend boek kunnen worden door die eindeloze, moordende ketting van actie en reactie, daders en slachtoffers. “Op de Altmarkt in het centrum van de stad [Dresden, na het bombardement in 1945] werd een brandstapel opgericht die vijf weken lang voortbrandde. De lijkverbranding stond onder leiding van SS-Sturmbannführer Karl Streibel, die zijn ervaring met massacrematies had opgedaan in het vernietigingskamp Treblinka.” Mak besteedt echter in zijn geschiedenis van onderdrukking, uitroeiing en dictatuur telkens weer aandacht aan het verzet. Indrukwekkend is bv. het verhaal van Emily Davison, de suffragette die zich bij de Derby in juni 1913 met twee vlaggen voor het paard van de Engelse koning wierp omwille van de zaak van het vrouwenkiesrecht. Of dat van de Amsterdamse Februaristaking (1941), een uniek gebaar van solidariteit met de joden. “Momenten van moed en verzet waren er overal in Europa, tot in de gaskamers van Auschwitz toe.” Toch is hij ook niet blind voor de geschiedvervalsing die precies rond ‘verzetsdaden’ optreedt. Zo corrigeert hij de mythe rond het verzet tegen de uitvoering van het euthanasieprogramma voor geestelijk en lichamelijk gehandicapten in het Berlijnse verpleegtehuis Bethel. Hoewel Simon Wiesenthal Bethel aangeeft als een van de weinige plaatsen van verzet tegen de nazi’s, blijkt de ‘heldhaftige’ directeur Bodelschwingh vooral gezwegen te hebben; andere predikanten waren echter moediger. Opmerkelijk is dat de nazi’s o.m. vanuit de kerken veel meer verzet hadden verwacht en vaak ook gevoelig waren voor protest.

Nu de EU pas met tien landen is uitgebreid, is het een grote verdienste van dit boek ruim aandacht te schenken aan de ontwikkelingen in Oost-Europa. Hier blijkt de reisreportage, die soms blijft hangen in wat melige landschapsbeschrijving, dan ook het sterkst. Herhaaldelijk springt de auteur van het verleden naar het heden. Na de crisis van het Duitse leger voor Moskou (1941) beschrijft hij de hectische activiteit in de Russische hoofdstad sinds de ineenstorting van het communisme: “Geld heeft in deze stad nog altijd iets ijls. Al is de inflatie afgeremd, de toegangsmunt voor de metro is in drie jaar tijd tweehonderd keer zo duur geworden. […] Voor de Russen is de gevoelsmatige waarde van de roebel op dit moment een halve euro, de koopkracht is een kwart euro, maar de wereldeconomie geeft voor de roebel nog geen vier cent. Dat is het grote probleem van dit land.” Mak stelt vast dat men in dit deel van de wereld kampt met het verlies van de idee van de maakbare samenleving. In Kiev zijn de oude veteranen woedend, vertelt een tolk. “Het is de generatie die het moderne Kiev weer heeft opgebouwd uit de puinhoop die de Duitsers ervan hadden gemaakt, ze hebben zich hun leven lang kapot gewerkt, en nu komen die Duitsers hier terug, als toeristen en investeerders, rijk en machtig, terwijl zij...” Het belang van dit boek schuilt erin dat het de vergeetachtigheid en de zelfgenoegzaamheid van de welvarende West-Europeanen doorbreekt: “Vrede, verbondenheid en samenwerking zijn alleen denkbaar tussen landen en volkeren die weten wie ze zijn” (Václav Havel). Geert Maks reisverslag door de twintigste eeuw laat op magistrale wijze dat uiteenlopende en toch met honderd draden verbonden verleden van Europa uit zijn as herrijzen.

Erik de Smedt


oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf, juni 2004