Adalbert Stifter:
Kleurige stenen.
Een feestgeschenk.
Vertaald door Wilfred Oranje. Met een nawoord van Theo Kramer. Amsterdam: Atlas
2008. 316 p.
Geen enkele schrijver zou vandaag een
bundel verhalen nog de ondertitel ‘een feestgeschenk’ meegeven: literatuur als
prijsboek, als stichtelijk cadeau voor jonge lezers? Moraliserende verhalen voor
onder de kerstboom? Het beroemde voorwoord uit 1852 van Adalbert Stifters
Kleurige stenen wijst ondubbelzinnig
in die richting. “Bij mijn schrijfsels is het mijn doel geweest, en zal het ook
blijven, gelijkgestemde vrienden een genoeglijk uur te bezorgen, hun allen,
bekend en onbekend, een groet te zenden en een korreltje goeds aan de bouw van
het eeuwige bij te dragen.” Dat klinkt wel erg flauw, en als Stifter dan ook de
lof zingt van het kleine (het groenen van de aarde imponeert hem meer dan de
bliksem die huizen splijt) en een pleidooi houdt voor ‘de zachte wet’ (“een
leven dat volledig in het teken staat van rechtvaardigheid, eenvoud,
zelfbeheersing, redelijkheid, werkzaamheid in eigen kring…”), dan lijken we wel
in de kitschcatacomben van Saint-Sulpice te zijn beland. En toch ben ik na het
lezen van de zes verhalen meer dan enthousiast.
Toegegeven: breedvoerig vertellen was de 19e eeuw niet vreemd en een
zusje op de opmerkingen en vragen van haar broertje tot zestien maal toe braaf
“Ja, Konrad” horen antwoorden, is op zijn minst bevreemdend, om maar te zwijgen
van de onderdanige houding van de knechten tot hun meesters en van vrouwen tot
hun mannen. Het sterke is echter dat er in Stifters wereld niet alleen plaats is
voor de idylle en de door God gewilde orde, maar evengoed voor de onberekenbare
afgrond en de catastrofe. Telkens weer wordt de vertrouwde omgeving van
goedbedoelende medemensen en een gedomesticeerde natuur opgeschrikt door
elementen die aan die orde ontsnappen.
Dat kunnen mensen zijn zoals de pekbrander uit het eerste verhaal ‘Graniet’. Wat
ogenschijnlijk niet meer is dan een deugnietenstreek van een grappenmaker,
blijkt zijn wortels te hebben in een vernietigende pestepidemie die ooit de
bergstreek teisterde. Of de zonderlinge dorpsgeestelijke van een afgelegen
gehucht, wiens woorden “de mensen leven naast elkaar en kunnen elkaar op tal van
manieren aangenaam zijn” veel dieper reiken dan je aanvankelijk kan vermoeden.
In de meeste gevallen is het echter de (in het voorwoord zo vereerde) natuur die
door de idylle heen breekt en de mensen tot het uiterste op de proef stelt. In
het verhaal ‘Bergkristal’ maken twee jonge kinderen op kerstavond een tocht van
het ene bergdal naar een ander. Bij hun terugkeer worden ze verrast door felle
sneeuwval en verdwalen ze in een ijslandschap dat je, indien het niet zo
levensbedreigend was, subliem zou noemen. “Er lagen hier platen die met sneeuw
bedekt waren maar waar op de zijwanden het gladde, groenige ijs zichtbaar was,
er lagen hier heuvels die eruitzagen als ineengeschoven schuim maar waarvan de
zijden dof naar binnen glinsterden en glansden, alsof balken en staken van
edelstenen door elkaar waren gesmeten
[…]”.
In ‘Kattenzilver’ is het unheimliche element het vuur, de brand die een stevig
uitgebouwde boerderij in een mum van tijd in lichterlaaie zet. En hier speelt
ook ‘het bruine meisje’ een rol, een
enfant sauvage dat met veel goodwill door het boerengezin wordt geïntegreerd
en uiteindelijk toch zijn eigen gang gaat. De raamvertelling eindigt bij Stifter
veelal sussend – “Hij dacht: moge het meisje toch heel, heel veel goeds
beschoren zijn in de wereld” –, maar de indringende wijze waarop het ándere is
beschreven dat over deze omgeving losbarst, is zo beklijvend dat de idylle haar
geloofwaardigheid verliest.
Wie Kleurige stenen leest, maakt niet
alleen een heilzaam proces van onthaasting door. Je ondergaat hier een inwijding
in een wereld waar, naar de woorden van Rilke, het schone niets anders is dan
het begin van de verschrikking. Zoals bij elke initiatie, moet je er iets voor
over hebben: doorbijten bij schijnbaar melige, systeembevestigende, in literaire
zin ouderwets ogende passages. Dat Stifters taalkracht in het Nederlands
ongebroken overeind blijft, helpt daar niet weinig bij – de verdienste van
meester-vertaler Wilfred Oranje.
Erik de Smedt
verschenen in: De leeswolf, 2008