Een
lange weg, de wereld: "Het grote uitstel" van Marc Reugebrink |
||
In de perstekst
wordt Marc Reugebrinks nieuwste (derde) roman Het grote uitstel een
‘bildungsroman’ genoemd. Het hoofdpersonage Daniël Winfried Rega heeft
inderdaad iets van de jonge dwaas, die met schade en schande zijn weg in het
leven moet vinden. In de traditionele ‘bildungsroman’ betekende het ook dat
de held zijn plaats ontdekt in de maatschappij en zich haar normen en
waarden eigen maakt. En daar lijkt Rega aanvankelijk ver van verwijderd.
Reugebrink stuurt hem in wervelend proza op dooltocht, een tocht waarop hij
zijn nauwelijks verworven idealen verliest. |
||
De roman begint in
de provincie, in mei 1976. Terwijl in de derde wereld burgeroorlogen woeden
en in Stuttgart-Stammheim Ulrike Meinhof naar men zegt zelfmoord pleegt,
voelt de 15-jarige Rega zich in- en ingelukkig. Hij ontdekt met Mireille de
geneugten van de liefde, nog wat schoorvoetend en bevreesd dat haar ouders
hen zullen ontdekken. De verteller, die Rega’s gedrag heel het boek door met
een mengsel van vertrouwdheid en kritische afstand commentarieert, vindt dat
er meer in zat. “Hier was, vind ik achteraf, meer mogelijk geweest dan de
wat benarde positie, dan toegeknepen dijen en een achteroverbuigend hoofd.
Ze hadden zich van alles kunnen bevrijden.” Hoewel de echte hippietijd al
een decennium achter hen ligt, is vrijheid nog steeds het sleutelwoord. Een
aantal jongeren komt samen in een gekraakte boerderij met de omineuze naam
Che, waar ze tot een stuk in de nacht discussiëren over de noodzaak om de
maatschappij te veranderen en intussen veel lol trappen. Of de boerderij
echt gekraakt werd, is zeer de vraag: het blijkt vooral een mooie
mythe waarmee ze “helden worden in een verhaal dat al lang bestond”. Eerder
lijkt het op een achterhoedegevecht, een laatste opflakkering van vrijheids-
en emancipatiedrang. Misschien zijn ze gewoon, zoals de sceptische Buks
denkt, marionetten in het poppenspel van de geschiedenis. In een lyrische
flashback wordt de eerste kennismaking van de geliefden beschreven,
zinnelijk en bijna in slow motion: de roes waarin de zusterziel wordt
ontdekt. “En haar glimlach zag hij, en haar ogen, en haar glimlach (dat zei
ik al), en haar haar, haar blonde, fijne, goud-, honingblonde haartjes,
–
overal, dacht hij misschien wel onmiddellijk, overal op haar lichaam
glanzend dons, zich hier en daar verdichtend tot ragfijne krulletjes.” Rega
wenst dat het altijd zo zou blijven. Van zijn politieke leermeester Puut
hoort hij dat begeerte de ware bron van alle verandering is. Maar tussen de
huidige toestand en de verhoopte van volledig zelfbewustzijn, absolute
vrijheid en onafhankelijkheid moeten hinderpalen uit de weg worden geruimd
in de vorm van ‘de maatschappij’. Puut citeert Marx en Mao, Hegel en Brecht.
Buks vindt het lood om oud ijzer, de ene maatschappij te vervangen door een
andere. “En Rega dacht dat het een lange weg was, de wereld, de wereld was
een lange, lange weg.” In zijn erotische verrukkingen met Mireille ervaart
hij veeleer de behoefte dat alles blijft zoals het is: voortzetting in
plaats van verandering: “dat wat was, tot in het oneindige te laten
voortduren, tegen alle veranderingen in juist”.
Tegenover Marx staat hier Nietzsches “alle Lust will Ewigkeit, tiefe, tiefe
Ewigkeit”. |
![]() |
|
![]() |
Een
tijdlang denkt Rega dat zijn seksuele roes al de veranderde wereld is: “een
toe-eigening van wat hij verlangde, zonder dat het verlangde zelf in die
toe-eigening werd vernietigd”. Intussen worden de discussies in Che steeds
politieker. De jongens proberen ‘iets’ te doen met het oog op de aanstaande
verkiezingen dat verder gaat dan het salon- of biefstuksocialisme van Den
Uyl. Mireille begint Rega af te schermen voor de buitenwereld en dwingt hem
uiteindelijk te kiezen tussen haar en Che. De komst van de geëngageerde
kunstenaar Herz, die voor een ‘behavioristisch-corporeel experiment’ één
kant van zijn lichaam geheel heeft kaalgeschoren, terwijl hij aan de andere
kant zijn haar welig laat groeien, geeft stof tot nieuwe discussies. Herz
beweert dat hij de paradoxale waarheid van de ervaring belichaamt.
Puut echter beschouwt het als burgerlijk fascisme, dat louter uit is op
schockeren. Rega voelt dat in Che een merkwaardige band tussen de mensen
bestaat, dat het een plek is “waar niemand een ander hoefde te zijn voor
zichzelf of voor de anderen. Een schaal, een schelp, een kom, zo zou hij het
misschien zelf hebben kunnen zeggen.” Zo commentarieert de verteller Rega’s
denkwijze, waarbij de woorden die hij het hoofdpersonage in de mond legt
dezelfde zijn als die waarmee Rega zijn fascinatie voor het vrouwelijk
geslacht formuleert, de schoot die hem beschutting biedt. Dialectisch als de
roman is opgebouwd, zal die schijnbare eenheid uiteen vallen in een
onverzoenbare tegenstelling. Rega wordt een dolende, “zonder het wij van de
anderen eenzaam in een dodende wereld, verdwaald, tastend, wild om zich heen
grijpend”. Puut radicaliseert, gaat het gedrag vertonen van een terrorist.
Er komt een eind aan de vrije uitwisseling van ideeën: “het was: het einde
van het uitstel, van het verwijlen in de verwachting”. Rega besluit zich
helemaal aan Mireille te wijden. In een tragikomische scène loopt hij naar
haar huis om haar licht te zien, maar zij ontpopt zich tot een nuf die nog
slechts denkt aan haar prestaties bij het paardrijden en hem verstoot. Rega
rent terug naar Che, probeert vruchteloos de droom te redden “om te geloven
in iets anders dan wat zich opdrong als het onoverkomelijke van een
alledaags, al te alledaags bestaan”.
|
|
Het
tweede en het derde deel van de roman vertellen in mattere tinten hoe het
Rega enkele jaren later vergaat. In deel twee is hij student in Groningen,
waar de docenten aan de Nieuwe Lerarenopleiding de revolutionaire idealen in
een pseudo-creatieve bureaucratische vorm hebben gegoten. Rega en vooral
zijn medestudenten, Stefan van Parys op kop, bestrijden deze
geïnstitutionaliseerde contestatie. Voor het overige experimenteren ze met
kleren, rollen en relaties. De enige in de Rabenhauptstraat die er rotsvaste
principes op nahoudt, is Anton Willig, een graatmagere milieubewuste jongen.
Rega kijkt nu op naar Werda’s amourettes aan de lopende band, verleent de
afgedankte liefjes zelfs nazorg. Tegenover Van Parys’ afwijzing van de
docentenpraatjes over democratisch leraarschap en de vervreemding van de
consumerende, eendimensionale mens, voelt hij even het oude revolutionaire
vuur in zich oplaaien. Van Parys praat op hem in: “‘Het is grappig
eigenlijk. Bij revolutie denk je aan omwenteling, aan verandering, en elke
revolutionair of wie zich ook maar zo noemt, ziet daarin als vanzelf iets
positiefs. Maar die verandering vindt plaats uit naam van een uiteindelijk
star concept. Revolutie is zo bezien een streven naar absolute stilstand.’”
Rega geraakt er niet
meer uit en berust: “Twenty-twenty-twenty four hours to go / I wanna be
sedated / Nothing to do, nowhere to go, wanna be sedated.”
Werda stelt het einde van de revolutionaire
idealen vast: “We hoeven niet te kiezen omdat er zo bezien geen keuze meer
is. Juist de gedachte dat er gekozen moest worden, tegen iets, voor iets,
dat er heilstaten zouden zijn, paradijzen en nog andere hemelen, heeft
gemaakt dat elke keuze onmogelijk is geworden.” In de liefde leert Rega het
kort te maken, te vertrekken voor het te laat is. Hij leert, net zoals Van
Parys, te leven “in een wereld waarin je het wachten voorbij bent, waarin er
geen verwachting is, alleen het hier en nu van dag en uur”. Daarbinnen
heerst de verwisselbaarheid van momenten, een vrijheid die zich op niets
beroept, een status van louter zijn, aanwezigheid. Rega meent in zijn nieuwe
opvatting het recht te zien om Van Parys’ geliefde Rosa te ontfutselen.
Eerst koelt hij zijn woede op de pathetische uitingen van wereldverbeteraar
Willig (o.m. een poster van Che Guevara!), vervolgens vergrijpt hij zich aan
Rosa. Zo eindigt ook het tweede deel in een katastrofe. De titel
‘Rabenhaupt’ doet denken aan het ‘Never - nevermore’ van Poe’s The Raven. |
||
Het nog kortere laatste deel toont
Rega als hulpje in de Berlijnse stripteasetent ‘Das Rote Kabinett’,
waarboven hij een kamer huurt. Het is nu 1989. De lyrisch-Gorteriaans
beschreven erotiek met Mireille uit deel 1 en de gejaagdere stoeipartijen
met diverse vriendinnen in deel 2 hebben plaatsgemaakt voor de groezelige
agressie in een seksetablissement. Rega denkt dat de historische
noodzakelijkheid hem daarheen heeft gebracht, maar beseft niet wat er die
avond gaande is. Op een moment dat hij hoognodig zou moeten kunnen
ingrijpen, blijkt de buitenwipper en dommekracht Dankov verdwenen te zijn.
Pas na veel tijd begint het Rega te dagen. “Geen verband de dingen hadden
geen verband hadden de dingen geen verband met elkaar en met iets anders of
zichzelf.” Eindelijk loopt hij weg, laat zich meedrijven naar waar de Muur
opengaat. Uit een VW-busje
weerklinkt Beethovens ‘Ode an die Freude’ met “Alle Menschen werden Brüder”.
Verward denkt Rega dat hij toegang gaat verkrijgen tot de socialistische
heilstaat van broeder Lenin en broeder Marx, tot hij merkt dat de menigte
natuurlijk in de omgekeerde richting loopt. Maar bij zijn tocht is het hem
niet te doen om iets politieks of historisch. “Niet om het goede of het
kwade, om het betere of het slechtere, al evenmin om het juiste of onjuiste
ging het. Het ging om zijn en om dat te mogen. Zijn, dacht hij, zonder meer,
bedoelde hij; dat het hem was toegestaan om er te zijn, eigenlijk. Daar ging
het om.” Slechts vage herinneringen heeft hij nog aan wat eens
toekomstverwachting was, het lijkt hem alsof er geen geschiedenis is, enkel
nog het gevoel: “vrij, bevrijd, vrij… van… van alles”. De brug waarop de
deinende massa Oost- en West-Berlijners elkaar in de armen valt, lijkt elk
onderscheid uit te wissen: “de brug was een nieuwe, een nooit geziene, niet
gekende nieuwe wereld waarin mijn dijn was, hij zij, ik een ander, wij
jullie en alle anderen tezamen één, ach…” In dat laatste woord schuilt al
het ontwaken uit de illusie, maar “wij [zo zegt de verteller nu], ja, wij
waren gelukkig, die nacht, ingelukkig. / Dat denk ik toch.” |
||
![]() |
||
![]() |
||
Met die
relativering eindigt Het grote uitstel, een roman waarin Reugebrink
scherp en nietsontziend de dromen en desillusies van zijn – schijnbaar
posthistorische – generatie heeft verbeeld. Met een meesterlijk, sterk
zintuiglijk taalvermogen, sublieme erotische passages, tot nadenken
stemmende en niet van humor gespeende politieke en filosofische discussies,
een dialectische compositie en een in het tweede en derde deel helaas wat
langdradiger uitwerking. Dat zijn roman niet over privégeluk spreekt zonder
het maatschappelijke te verdisconteren, is in de huidige literaire
constellatie iets wat aandacht verdient. Jongere lezers hoeven niet bevreesd
te zijn dat ze de politieke en historische verwijzingen niet zullen snappen.
De aantekeningen achterin maken wegwijs van Dries van Agt tot Churchills
“Van Stettin aan de Oostzee tot Triëst aan de Adriatische Zee”. De
daaropvolgende soundtrack vermeldt alle klassieke en populaire songs die in
het boek worden geciteerd – van ‘De Internationale’ en ‘Ode an die Freude’
tot ‘After the Gold Rush’ en ‘Like a Virgin’. Een roman op niveau hoeft
lezersvriendelijkheid niet uit te sluiten, om over de blikvangende
omslagfoto te zwijgen. |
||
Erik de Smedt |
|
|
Marc Reugebrink, Het grote uitstel (roman). Amsterdam/Antwerpen: Meulenhoff/Manteau 2007. 308 p. | ||
oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf, november 2007 |